Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9326

Datum uitspraak2009-04-01
Datum gepubliceerd2009-04-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/650560-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Man (55 jaar) veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid ten aanzien van minderjarige meisjes bij een school. De uitlatingen van verdachte zijn aan te merken als seksueel onfatsoenlijk gedrag.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht Parketnummer: 18/650560-09 Datum uitspraak: 1 april 2009 Op tegenspraak Raadsman: mr. R.J. Skála Vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], GBA-adres: [adres], feitelijk wonende te [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2009. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij op of omstreeks 03 december 2008, te Haren, gemeente Haren, opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Rijksstraatweg, [slachtoffer 1} ([geb.datum]) en/of [slachtoffer 2] ([geb.datum]) in hun/haar directe bijzijn heeft toegevoegd woorden met de volgende oneerbare aard en/of strekking: "Hebben jullie wat te doen? Willen jullie anders mee naar huis? Om spelletjes te doen, seksspelletjes". Op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de politierechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft op 3 december 2008, tegen 11:00 uur 's ochtends, twee meisjes (scholieren van het MaartensCollege Haren) aangesproken, terwijl zij zich bevonden bij een bankje dat vóór de school staat. De meisjes ([slachtoffer 1], 16 jaar en [slachtoffer 2], 15 jaar) hadden een tussenuur. Zij waren zojuist langs de openbare weg, de Rijksstraatweg, naar het Shell tankstation gelopen om iets te kopen. Na de aankoop zijn zij, langs dezelfde weg, teruggelopen naar school, waar zij bij het bankje zijn gaan staan. De afstand tussen het bankje en het Shell tankstation is zo'n 80 meter. Toen de meisjes daar stonden, kwam verdachte bij hen staan. Verklaringen van de meisjes Daarop heeft, volgens de bij de politie afgelegde verklaring van [slachtoffer 1}, het volgende gesprek plaatsgehad: Ik hoorde dat de man tegen ons zei: "Hebben jullie wat te doen?" Ik antwoordde: "Nee." Ik hoorde dat de man zei: "Willen jullie anders mee naar huis?" Ik antwoordde: "Waarvoor?" Ik hoorde dat de man zei: "Om spelletjes te doen?" Ik vroeg de man: "Wat voor spelletjes?" Ik hoorde dat de man zei: "Seksspelletjes". Ik schrok van wat de man zei en vond het ook erg bedreigend. De man stond namelijk minder dan een halve meter bij ons toen hij deze seksuele voorstellen deed." Over dit gesprek heeft [slachtoffer 2] bij de politie het volgende verklaard: Ik hoorde dat de man zei: "Hebben jullie wat te doen?" Wij antwoordden toen beiden met: "Nee, niet echt." Ik hoorde dat de man zei: "Willen jullie met mij mee naar huis?" Wij zeiden toen: "Nee, want wij hebben nog school." Toen hoorde ik dat de man zei: "Maar jullie kunnen toch spijbelen?" Wij zeiden toen: "Nee, daar doen wij niet aan." Op dat moment had ik al een raar idee bij de man. Het leek ons verstandig om niet mee te gaan. Wij vroegen toen: "Maar waarom moeten we dan mee naar huis?" Wij waren wel nieuwsgierig waarom de man wilde dat wij mee moesten. Ik hoorde toen dat de man zei: "Om spelletjes te spelen." De man sprak alsof het de normaalste zaak van de wereld was en alsof we gewoon een gesprek aan het voeren waren. Ik hoorde toen dat Jetske vroeg: "Wat voor spelletjes dan?" Ik hoorde dat de man zei: "Seks". Toen antwoordden wij: "Nee, daar doen we niet aan." Wij waren verbaasd en vonden het heel raar dat de man ons dit vroeg. Ik hoorde toen dat de man zei: "Oké, dan niet, klaar, fijne dag". Vervolgens is verdachte bij de meisjes weggelopen en de Rijksstraatweg overgestoken. De meisjes hebben verklaard dat verdachte daarna nog enige tijd (ongeveer 15 minuten) aan de overkant van de weg heeft gestaan, voorbij een zijstraatje. De meisjes zagen aan de overkant van de weg een auto staan, waarvan zij het idee hadden dat die wel eens bij verdachte zou kunnen horen omdat de auto op een niet reguliere plek geparkeerd stond. In dat kwartier hebben zij de man en de auto goed bekeken. Eén van de meisjes heeft het kenteken van die auto in haar mobiele telefoon genoteerd. Op een gegeven moment kwam een brandweerauto voorbij die langs de man reed, het zijstraatje in. Daarna waren de man en de auto ineens weg. Verklaringen van verdachte Verdachte heeft verklaard dat hij op 3 december 2008 dag een vrije dag had genomen. Omstreeks 08:00 uur is hij vanaf de [straat], waar hij samenwoont met zijn vriendin, met de auto naar zijn woning aan de [adres] gereden. Later die ochtend is hij met de auto naar de Rijksstraatweg in Haren gereden, waar hij zijn auto schuin tegenover het Shell tankstation heeft geparkeerd. Hij deed dat omdat hij een kerstboom wilde kopen bij een kerstbomenhandel die zich tegenover het Shell tankstation bevindt. Hij zag toen twee meisjes lopen, aan de overkant van de weg. Uit hun gedrag leidde hij af dat de meisjes prostituees waren. Zo liepen de meisjes heen en weer langs de straat, waarbij zij steeds de straat op keken. Ook op grond van hun kleding dacht hij dat de meisjes prostituees waren. Omdat verdachte wilde weten of de prostitutie zich al had uitgebreid tot die betreffende plek in Haren, besloot hij hen aan te spreken en zich daarbij voor te doen als klant. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hetgeen de meisjes hebben verklaard over de inhoud van het gesprek dat hij met hen heeft gehad, juist is. Meer in het bijzonder heeft verdachte, desgevraagd, aangegeven dat hij inderdaad ook heeft gesuggereerd dat de meisjes zouden kunnen spijbelen. Verdachte heeft verder, desgevraagd, verklaard dat hij, nadat één van de meisjes hem had gevraagd "Waar gaat het om?", dacht: "Nu heb ik beet." Toen is het woord 'seks' gevallen, omdat dat woord belangrijk was om te weten of de meisjes prostituees waren, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, nadat de meisjes hadden gezegd "Daar doen wij niet aan", is afgehaakt, omdat hij toen het idee kreeg dat de meisjes wellicht geen prostituees waren. Verdachte heeft bij de politie, desgevraagd, verklaard dat hij, als de meisjes zouden zijn ingegaan op zijn voorstel om mee te gaan naar zijn woning, zou hebben geconstateerd dat het dus inderdaad prostituees waren, waarna hij de meisjes dan zou hebben meegenomen in zijn auto en zou hebben afgeleverd bij het politiebureau in Haren. Nadat verdachte was afgehaakt, is hij - volgens zijn bij de politie afgelegde verklaring - naar zijn auto gelopen, die aan de overkant van de weg stond geparkeerd. Daarna heeft hij nog vijf of tien minuten in de auto gewacht, in die zin dat hij nog wat dingen deed in de auto, zoals de krant lezen. Ter terechtzitting heeft verdachte, desgevraagd, verklaard dat hij, nadat hij had geconstateerd dat de meisjes kennelijk geen prostituees waren, de straat is overgestoken. Vervolgens heeft hij nog enige tijd aan de overkant van de straat gestaan omdat het bijzonder mooi weer was en hij van dat mooie weer aan het genieten was. Ook heeft verdachte nog een tijdje in zijn auto gezeten om iets te eten en te lezen, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Fotobladen In het dossier bevinden zich twee fotobladen, met daarop twee foto's van [slachtoffer 1], twee foto's van [slachtoffer 2] en één foto van de meisjes gezamenlijk. Alle foto's zijn in kleur. De foto's zijn op 12 januari 2009 gemaakt op het politiebureau te Haren. In het daarbij behorende proces-verbaal is vermeld dat de meisjes op die foto's dezelfde kleding en gezichtsmake-up dragen als zij droegen op de dag waarop zij werden aangesproken door verdachte. Deze twee fotobladen zijn ter terechtzitting getoond. Standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft primair aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat er geen klacht is en ook geen aangifte. De politie heeft de meisjes louter als 'betrokkene' gehoord, en dat is te weinig om verdachte te mogen vervolgen. Subsidiair is de raadsman van mening dat het opzet van verdachte er niet op was gericht, de eerbaarheid te schenden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat de meisjes Oost-Europese hoertjes waren. Verdachte heeft de meisjes aangesproken met als doel, vast te stellen of zij zich al dan niet aan het prostitueren waren. De raadsman heeft er in dit verband aandacht voor gevraagd dat de meisjes er op de, ter terechtzitting getoonde, kleurenfoto's weliswaar uitzien als gewone schoolmeisjes, maar op de zwart-witkopieën van die kleurenfoto's - waarover de raadsman beschikt -, zien de meisjes er wel degelijk uit als Oost-Europese hoertjes. Zodra het verdachte echter duidelijk was dat hij niet met hoertjes van doen had, heeft hij zich verwijderd. Het optreden van verdachte - die werkzaam is als administratief medewerker bij de Regiopolitie Groningen - was ingegeven door louter plichtsbesef, aldus de raadsman. Daarnaast is uit de gedragingen van de meisjes, onmiddellijk volgend op het aanspreken van hen door verdachte, niet gebleken dat zij als gevolg van dat aanspreken overstuur of geschokt waren. Zij hebben nota bene nog een kwartier staan kijken naar verdachte, terwijl verdachte zich aan de overkant van de straat bevond, aldus de raadsman. Voorts is niet is voldaan aan het door de Hoge Raad in zijn arrest van 1 december 1970, LJN: AB3454 neergelegde criterium dat het, voor een veroordeling ter zake van overtreding van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), moet gaan om handelen dat kwetsend is voor het normaal ontwikkelde schaamtegevoel. Gelet op dit alles dient naar de mening van de raadsman verdachte te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Meer subsidiair is de raadsman van mening dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2003, LJN: AL8452 volgt dat ongewenste kennisname van seksueel getinte bewoordingen niet valt onder de strekking van artikel 239 Sr. Standpunt en vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft allereerst aangevoerd dat artikel 239 Sr een delict is waarvoor zonder klacht mag worden vervolgd. De bij de politie afgelegde verklaringen van de meisjes zijn, gelet op de inhoud ervan, voldoende om tot vervolging over te gaan. Van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is dan ook geen sprake. De officier van justitie heeft vervolgens aangevoerd dat wettig en overtuigd kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. In de visie van de officier van justitie is evident dat verdachte opzet had op het schenden van de eerbaarheid. Dat verdachte in de veronderstelling zou zijn geweest dat de meisjes prostituees waren, of meer in het bijzonder "Oost-Europese hoertjes", waarna hij hen uit plichtsbesef zou hebben aangesproken, is naar de mening van de officier van justitie ongeloofwaardig. De officier heeft voorts aangegeven dat hij hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht over de zwart-witkopieën van de (originele) kleurenfoto's van de meisjes, volstrekt niet kan plaatsen; verdachte zag de meisjes die bewuste dag in kleur, niet in zwart-wit. Volgens de officier van justitie is het handelen van verdachte, gelet op context waarbinnen één en ander heeft plaatsgevonden, zonder meer te bestempelen als "schennis van de eerbaarheid", gelet op de huidige sexuele moraal en de heersende zeden. Ten slotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het meer subsidiair gedane verweer van de raadsman dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, faalt. Daartoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat - anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2003 - in de onderhavige zaak het handelen van verdachte méér heeft omvat dan louter het oneerbaar toevoegen van woorden. Zo stond verdachte, toen hij de meisjes het oneerbare voorstel deed, zeer dicht op hen, waardoor de impact van zijn woorden des te erger was. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis. Zowel de officier van justitie als de raadsman heeft de politierechter in overweging gegeven om een schriftelijk vonnis te wijzen, gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in meergenoemd arrest van 9 december 2003. De politierechter overweegt als volgt De ontvankelijkheid van de officier van justitie Artikel 239 Sr is niet een delict dat alleen op klachte vervolgbaar is. Evenmin is voor vervolging terzake van dit artikel een uitdrukkelijke aangifte vereist. Daarbij is van belang dat het verbod van schennis van de eerbaarheid ziet op de bescherming van de algemene eerbaarheid, waarbij niet doorslaggevend is of de eerbaarheid van de direkt betrokkene(n) al of niet is geschonden. Het openbaar ministerie kon, op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tot vervolging van verdachte overgaan. Ook overigens is de politierechter niet gebleken van redenen die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden kunnen leiden. De politierechter verwerpt derhalve het verweer van verdachte. Overwegingen omtrent het bewijs en de strafbaarheid De politierechter zal allereerst nagaan of de bewuste uitlatingen van verdachte - die onmiskenbaar seksueel getint waren - vallen onder de strekking van artikel 239 Sr. Daartoe overweegt de politierechter als volgt. Zowel de officier van justitie als de raadsman heeft de thans aan de orde zijnde zaak afgezet tegen het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2003. In de casus die heeft geleid tot voornoemd arrest van de Hoge Raad, was sprake van een verdachte die op een niet openbare plaats, te weten de woning van een vrouw, door de telefoon aan die vrouw had toegevoegd: "Ik wil mijn lul in jouw kutje stoppen en ik wil jou neuken." Naar het oordeel van de politierechter verschilt de thans aan de orde zijnde zaak van verdachte op wezenlijke onderdelen met bedoelde door de Hoge Raad beslechte zaak. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de uitlatingen van verdachte in de onderhavige zaak zijn gedaan in een openbare situatie, te weten bij een aan de openbare weg gesitueerd bankje vóór de school van de meisjes, bij welk bankje de meisjes zich ophielden tijdens een tussenuur van hun school, zo omstreeks 11:00 uur in de ochtend. Alstoen en aldaar zijn de meisjes onverhoeds geconfronteerd met de fysieke aanwezigheid van verdachte, die met hen een gesprek is begonnen. Verdachte heeft de meisjes - anders dan in de casus die heeft geleid tot meergenoemd arrest - niet rauwelijks toegevoegd dat hij seks wilde, maar hij heeft op tamelijk behoedzame wijze vragen gesteld, culminerend in de vraag of de meisjes met hem mee wilden gaan naar huis voor seksspelletjes. Dit samenstel van factoren, waarbij de politierechter tevens het grote leeftijdsverschil tussen verdachte (55 jaar) en de meisjes (15 en 16 jaar) een factor van betekenis acht, maakt naar het oordeel van de politierechter dat er wel degelijk ruimte is om de uitlatingen van verdachte, zoals tenlastegelegd, aan te merken als schennis van de eerbaarheid. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de uitlatingen van verdachte, bezien in de context waarin zij zijn gedaan, oneerbaar zijn, als bedoeld in artikel 239 Sr. De politierechter overweegt daaromtrent dat onder 'eerbaarheid' dient te worden verstaan de eerbaarheid als algemeen begrip zoals dat moet worden opgevat naar de hier te lande heersende zeden, die worden bepaald door de bij een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk op dit punt levende opvattingen. Het is naar het oordeel van de politierechter buiten kijf dat een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk het gedrag van verdachte in zijn geheel beschouwd - dus de manier waarop hij de schoolgaande meisjes heeft aangesproken, onder schooltijd, terwijl zij zich op of bij school bevonden - aanmerkt als seksueel onfatsoenlijk gedrag. Verdachte heeft gehandeld op een wijze die kwetsend is voor het normaal ontwikkeld schaamtegevoel. De raadsman heeft nog betoogd dat niet is gebleken is dat de meisjes door het aanspreken van verdachte overstuur of geschokt waren. De politierechter merkt daarover op dat - wat ook zij van dat betoog van de raadsman - artikel 239 Sr ziet op de bescherming van de algemene eerbaarheid; of de individuele eerbaarheid van de meisjes al dan niet is geschonden, is voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van artikel 239 Sr, op zichzelf niet van belang. Voor zover door en namens verdachte is betoogd dat hij geen opzet had op het schenden van de eerbaarheid, doch slechts wilde onderzoeken of de meisjes prostituees waren, overweegt de politierechter dat zij dat betoog verwerpt als volstrekt ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de politierechter spreken de verregaande vragen van verdachte aan de meisjes boekdelen; verdachte heeft zelfs niet geschroomd om aan hen te vragen, van school te gaan spijbelen. Bij dit alles komt dat verdachte - nadat hij, volgens zijn verklaring, in de gaten kreeg dat de meisjes misschien toch geen prostituees waren - zich niet aan de meisjes heeft bekendgemaakt als iemand die bij de politie werkt en hun vervolgens tekst en uitleg heeft gegeven over het - zoals verdachte heeft gesteld - hoe en waarom van zijn seksuele getinte vragen. Dat had naar het oordeel van de politierechter wel voor de hand gelegen, uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij meende dat de meisjes zich prostitueerden. Met de officier van justitie kan de politierechter het betoog van de raadsman, inhoudende dat de meisjes er op de zwart-witkopieën van de kleurenfoto's uitzien als Oost-Europese hoertjes, niet plaatsen. De politierechter laat dit betoog van de raadsman verder voor wat het is. Gelet op al het voorgaande, acht de politierechter het voor het misdrijf van artikel 239 Sr vereiste opzet op het schenden van de eerbaarheid bewezen. Bewezenverklaring De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 03 december 2008, te Haren, opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Rijksstraatweg, [slachtoffer 1] (07-10-1992) en [slachtoffer 2] (08-10-1993) in hun directe bijzijn heeft toegevoegd woorden met de volgende oneerbare aard en/of strekking: "Hebben jullie wat te doen? Willen jullie anders mee naar huis? Om spelletjes te doen, seksspelletjes". De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De politierechter heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. Kwalificatie Hetgeen de politierechter bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op: - Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd. Strafbaarheid van verdachte De politierechter acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Motivering straf Bij de bepaling van de straf heeft de politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie. Geldboete De politierechter is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke geldboete op zichzelf passend is, gelet op hetgeen in zaken betreffende schennis van de eerbaarheid in het algemeen door het openbaar ministerie wordt geëist, en overigens ook door de rechter pleegt te worden opgelegd. De politierechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie. Daarbij tekent de politierechter nog wel het volgende aan. Verdachte heeft ter terechtzitting volhard in zijn verklaring, als zou hij hebben gemeend dat de meisjes prostituees waren. Verdachte heeft aldus geen inzicht gegeven in hetgeen hem werkelijk heeft bewogen tot het doen van het voorstel aan de meisjes om met hem mee naar huis te gaan voor seksspelletjes. Dat voorstel, mede gezien de manier waarop verdachte dat voorstel heeft gedaan, lijkt een opmaat te zijn voor mogelijk verderstrekkend seksueel gedrag. De politierechter vindt dat zorgelijk. Het is tegen deze achtergrond dat de politierechter heeft overwogen aan verdachte (tevens) een voorwaardelijke straf op te leggen. De politierechter heeft evenwel, na ampele overwegingen, geoordeeld dat zij daartoe niet kan overgaan, nu aan verdachte geen verderstrekkend verwijt is tenlastegelegd dan schennis van de eerbaarheid. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 239 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De politierechter: - verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar. - verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. - verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een geldboete van € 300 (zegge: driehonderd euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R. Depping, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Mulder, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2009.