Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9376

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-04-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers143258 / HA ZA 08-360
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling in de werkelijke advocaatkosten in plaats van op basis van het liquidatietarief in verband met onredelijk procesgedrag. Rechtsoverweging 4.6.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 143258 / HA ZA 08-360 Vonnis van 21 januari 2009 in de zaak van [A] wonende te Zwolle, eiser, advocaat mr. A.J. ter Wee, tegen de besloten vennootschap [B], gevestigd te Zeist, gedaagde, advocaat mr. J.F. Rense, procesadvocaat mr. M.F.H.M. van Haastert. Partijen zullen hierna [C] en [D] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. De procedure volgt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - de conclusie van repliek - de conclusie van dupliek - de akte houdende uitlating - het proces-verbaal van het pleidooi, gehouden op 8 december 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1 [D] is op 25 juli 2003 opgericht door [C] en [E] B.V. (hierna: [F] om een fluitkopsysteem voor dwarsfluiten te exploiteren en te verbeteren. [C] en [G] kwamen overeen dat [C] ten behoeve van [D] zorg dragen voor de aanschaf van een spuitgietmatrijs, bestemd om plastic schijfjes te maken voor het fluitkopsysteem. 2.2 In december 2003 bestelde [C] op naam van de vennootschap onder firma [H] (hierna: [H]) bij [I] B.V. (hierna: [J]) de bedoelde spuitgietmatrijs. [H] heeft in verband daarmee twee facturen van [J] ontvangen (d.d. 12 december 2003 en 24 februari 2004) ten bedrage van in totaal EUR 4.581,50 inclusief btw. De factuur van 12 december 2003 (ad. EUR 2.290,75 inclusief btw) heeft [C] namens [H] op 17 december 2003 per bankrekening aan [J] overgemaakt. De spuitgietmatrijs stelde hij niet ter beschikking aan [D]. 2.3 Bij beschikking van 29 november 2005 van de ondernemingskamer van het gerechtshof te Arnhem is [C] wegens wanbeleid ontslagen als bestuurder van [D], onder meer omdat hij [D] via [H] rechtstreeks concurrentie aandeed (rekestnummer 1318/2005 OK). 2.4 Bij tussen partijen gewezen vonnis van 24 januari 2006 is [C] door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot afgifte van onder meer de spuitgietmatrijs aan [D] (zaaknummer/ rolnummer 115913/05-552). 2.5 Bij beschikking van 4 april 2006 is [C] door de ondernemingskamer van het gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot betaling aan [D] van de onderzoekskosten ad EUR 10.000,00, te vermeerderen met omzetbelasting (rekestnummer 1925/2005 OK). 2.6 Bij tussen partijen gewezen vonnis van 30 januari 2008 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, sector civiel recht, een verklaring voor recht gegeven dat [C] [D] onbehoorlijk heeft bestuurd en jegens [D] onrechtmatig heeft gehandeld. Bij voornoemd vonnis is [C] onder meer veroordeeld tot vergoeding van schade aan [D], voor zover deze schade is veroorzaakt door het achterhouden van de spuitgietmatrijs en het onthouden van een “corporate opportunity” aan [D], een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Partijen hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. 2.7 [C] heeft op 28 februari 2008 beslag doen leggen onder zichzelf op een vordering van [D] op hem. 3. Het geschil 3.1 [C] vordert veroordeling van [D] tot betaling van EUR 4.581,50, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Aan de vordering heeft hij ten grondslag gelegd - zakelijk weergegeven - : Aan het bevel van de voorzieningenrechter bij vonnis van 24 januari 2006 om de spuitgietmatrijs aan [D] over te dragen heeft hij voldaan. Hij heeft de kosten van de spuitgietmatrijs uiteindelijk betaald en aan [D] doorbelast bij factuur van 2 februari 2006 ad EUR 4.581,50. [D] handelt onrechtmatig jegens hem in de zin van ongerechtvaardigde verrijking door de spuitgietmatrijs niet te (willen) betalen. Hij heeft vele malen tevergeefs om betaling van de factuur verzocht, waardoor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten, conform rapport voorwerk II een bedrag van EUR 768,00, is te billijken. 3.2 [D] concludeert tot afwijzing van de vordering met een veroordeling van [C] in de werkelijke advocaatkosten die [D] in verband met deze procedure heeft gemaakt. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De stelling van [C] dat hij [D] vele malen tevergeefs om betaling van de factuur van 2 februari 2006 heeft verzocht vindt geen steun in de overgelegde producties. Deze stelling is na de gemotiveerde betwisting door [D] bij conclusie van antwoord, bij conclusie van repliek niet alsnog met schriftelijke bescheiden onderbouwd. Ter zitting is bovendien namens [C] desgevraagd meegedeeld dat voorafgaand aan de uitgebrachte dagvaarding niet is geprobeerd om in overleg met (de advocaat van) [D] de aanschafkosten van de spuitgietmatrijs te verrekenen met de door [C] aan [D] te betalen schade wegens het achterhouden van de spuitgietmatrijs. Het dient er dan ook voor te worden gehouden dat [D] niet in verzuim is met betrekking tot de betaling van deze factuur, waardoor geen aanleiding bestaat om de vordering van [C] toe te wijzen. 4.2. [D] heeft voorts onweersproken gesteld dat [C] en [H] in de aansprakelijkheidsprocedure (zaaknummer/ rolnummer 120785 / HA ZA 06-655) hebben betoogd dat de spuitgietmatrijs door [H] is betaald en dat [C] dat ook onmiddellijk na aanschaf van de spuitgietmatrijs aan [J] heeft gemeld. [D] verwijst in dat verband naar de brief van 12 februari 2004 van de heer [K] ([D]) aan de heer [L] ([J]) en naar de op die brief geschreven reactie door [L] (productie 7 bij conclusie van antwoord). Het staat daarom in het geheel niet vast dat de bedoelde facturen van [J] door [C] in privé zijn betaald. De op die stelling gebaseerde vordering van [C] is ook om die reden niet toewijsbaar. 4.3. Het standpunt van [C] ten pleidooi dat de eerste factuur “uiteindelijk boekhoudkundig is verrekend” tussen hem en [H], legt naar het oordeel van de rechtbank geen gewicht in de schaal. Deze stelling is te vaag en - gelet op de stand van het geding - tardief. Bovendien is de gestelde boekhoudkundige verrekening niet ten bewijze aangeboden en valt zonder toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [D] aan een boekhoudkundige verrekening tussen [H] en [C] gebonden zou zijn. 4.4. Voor zover in zijn stelling ten pleidooi dat hij de tweede factuur “ongeveer in februari 2004” contant heeft betaald, besloten ligt dat het hier een betaling door hem in privé betrof en niet een betaling door hem namens [H], is die stelling niet geloofwaardig. In de dagvaarding is daarmee in tegenspraak aangevoerd dat hij de spuitgietmatrijs “uiteindelijk” heeft betaald. Bovendien geldt dat indien er een schriftelijk bewijsstuk zou zijn waaruit een contante betaling van de tweede factuur door hem in privé blijkt, hij ter voldoening aan zijn stelplicht genoegzame informatie in het geding had moeten brengen ter onderbouwing van die gestelde betaling. Dat heeft hij evenwel niet gedaan. 4.5. [C] heeft tenslotte ook uitgaande van zijn stellingen dat hij de kosten van de spuitgietmatrijs uiteindelijk zelf heeft gedragen en bij factuur d.d. 2 februari 2006 aan [D] heeft doorbelast, geen reële vordering op [D]. Door het vonnis van 30 januari 2008, dient er thans in rechte van te worden uitgegaan dat hij onrechtmatig jegens [D] heeft gehandeld door haar spuitgietmatrijs achter te houden en uit dien hoofde gehouden is tot vergoeding van de schade die [D] als gevolg daarvan heeft geleden. Zo hij al recht zou hebben op een vergoeding in verband met de aanschafkosten van de spuitgietmatrijs, dan gaat dit bedrag, gelet op het vorenstaande, door verrekening teniet onder meer omdat [D], naar inhoudelijk niet is bestreden, in verband met het voormelde onrechtmatig handelen een vervangende spuitgietmatrijs heeft moeten aanschaffen. Daaraan doet niet af de stelling van [C] dat de spuitgietmatrijs bij het produceren van de door [D] gestelde aantallen lamellen al na é é n of twee jaren is versleten, reeds nu die stelling niet is onderbouwd. 4.6. [C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [D] heeft in dat verband verzocht om een vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte advocaatkosten in verband met deze procedure. In het licht van de voornoemde vonnissen en beschikkingen, valt niet in te zien waarom [C] de onderhavige op voorhand voorzienbaar kansloze procedure is begonnen. Nu bovendien door of namens hem voorafgaand aan de uitgebrachte dagvaarding niet is geprobeerd om in overleg met (de advocaat van) [D] de aanschafkosten van de spuitgietmatrijs te verrekenen met de door hem aan [D] te betalen schade wegens het achterhouden van de spuitgietmatrijs, dient het er voor te worden gehouden dat hij [D] met deze procedure inderdaad bewust op advocaatkosten heeft willen jagen, hetgeen aan te merken valt als onredelijk procesgedrag. Er bestaat om deze reden en mede gelet op het feit dat de onderhavige vordering van [C] een reactie is op de civielrechtelijke handhaving van [D] jegens [C] van haar rechten van intellectuele eigendom (octrooirechten), naar billijkheid aanleiding om [C] te veroordelen in de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die [D] in verband met deze procedure heeft gemaakt. 4.7 [D] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte een gespecificeerde opgave te doen van de advocaatkosten die zij in verband met de onderhavige procedure heeft gemaakt. [C] zal tenslotte in de gelegenheid worden gesteld om zich bij antwoordakte over de kostenspecificatie van [D] uit te laten. 5. De beslissing De rechtbank: 5.1. stelt [D] in de gelegenheid om zich op de rolzitting van woensdag 18 februari 2009 uit te laten als aangegeven in rechtsoverweging 4.7 van dit vonnis; 5.2. bepaalt dat [C] de gelegenheid krijgt om zich op de rolzitting van woensdag 4 maart 2009 bij antwoordakte over de akte van [D] uit te laten; 5.3 houdt de beslissing voor het overige aan. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2009