Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9479

Datum uitspraak2009-04-01
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/861234-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van brandstichting. Verdachte wist dat zijn mededaders van plan waren een auto van een politieman in brand te steken. Met dat doel, brengt hij hen naar een benzinestation om de voor de brandstichting benodigde benzine te kopen. Vervolgens brengt hij zijn mededaders naar de plaats delict en fungeert hij als bestuurder van de vluchtauto.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/861234-08 Uitspraak d.d. : 1 april 2009 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam :[naam] voornamen : [voornaam] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [plaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de nacht van 3 op 4 maart 2008 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Audi, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een hoeveelheid brandbare vloeistof, over die personenauto gegoten en vervolgens die benzine, althans die brandbare vloeistof in brand gestoken, althans vlam heeft doen vatten, in elk geval opzettelijk vuur in aanraking gebracht met benzine, althans een brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen - te weten voor de op zeer korte afstand van genoemde personenauto geparkeerd staande voertuigen - en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen - te weten de zich in de woningen, gelegen in de nabijheid van genoemde personenauto, bevindende perso(o)n(en) - te duchten was; (art. 157 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 3 op 4 maart 2008 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, tezamen en in vereniging tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan een personenauto, merk Audi, immers heeft/hebben genoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een hoeveelheid brandbare vloeistof, over die personenauto gegoten en vervolgens die benzine, althans die brandbare vloeistof in brand gestoken, althans vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk vuur in aanraking gebracht met benzine, althans een brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen - te weten voor de op zeer korte afstand van genoemde personenauto geparkeerd staande voertuigen - en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen - te weten de zich in de woningen, gelegen in de nabijheid van genoemde personenauto, bevindende perso(o)n(en) - te duchten was tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen daar opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door genoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met een door hem, verdachte, bestuurde auto naar, althans tot in de nabijheid van genoemde personenauto, merk Audi, te vervoeren en aldaar in de gelegenheid heeft gesteld uit de door hem, verdachte, bestuurde auto te stappen; (art. 157 jo art. 48 Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 25 mei 2008 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op het Glazenapplein, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een betonnen blok toebehorende aan de gemeente Tegelen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte, schade was toegebracht; Artikel 7 Wegenverkeerswet 1994. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunt van de officier van justitie en verdachte De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 maart 2009 gevorderd dat het onder sub 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdachte heeft ter zitting van 18 maart 2009 zijn eerdere bekennende verklaringen met betrekking tot het sub 1 ten laste gelegde ingetrokken. Verdachte heeft ter zitting medegedeeld zo verklaard te hebben omdat hij geen zin had om nog vaker met de politie te praten omdat hij snel zijn werk wilde hervatten. Ter zitting heeft verdachte gesteld bij deze brandstichting niet betrokken te zijn geweest. De informatie die hij aan de politie heeft verstrekt had hij van horen zeggen. Hij beschikte daarover, omdat over dit voorval veel gesproken is in Reuver. Verdachte heeft het sub 2 ten laste gelegde feit bij gelegenheid van de zitting op 18 maart 2009 bekend, met dien verstande dat verdachte heeft medegedeeld dat hij in de veronderstelling was dat, nu er geen personen betrokken waren bij het ongeval, hij zijn identiteit of die van zijn voertuig niet bekend hoefde te maken. 7.2 Bewezenverklaring Ten aanzien van het sub 1 ten laste gelegde. Verdachte is ter zitting van 18 maart 2009 teruggekomen op zijn eerdere bekennende verklaringen. De rechtbank zal verdachte echter houden aan zijn eerdere bekennende verklaringen zoals afgelegd ten overstaan van de politie. De rechtbank heeft de overtuiging dat deze verklaringen op waarheid berusten. De rechtbank baseert haar overtuiging op de volgende omstandigheden. Door verdachte wordt op 2 juni 2008 ten overstaan van verbalisant [naam] verklaard dat hij weet heeft van een brandstichting van een auto van een politieagent in Reuver. Hij verklaart dat de brand is gesticht door [medeverdachte 2], omdat [medeverdachte1] hem daarvoor 250 of 300 euro betaald heeft. Verdachte was bij die brandstichting aanwezig. In dat betreffende proces-verbaal bevindingen is vermeld dat op 2 juni 2008 verdachtes verklaring niet kan worden opgenomen, omdat het computersysteem van de politie is uitgevallen en dat later met verdachte contact zal worden opgenomen voor het afleggen van een verklaring. Niet is gebleken van enige druk of dwang zijdens de politie waardoor verdachte niet tijdig op zijn werk zou kunnen zijn of van enig andere reden van dwang. Vervolgens legt verdachte op 6 juni 2008 ten overstaan van de verbalisanten [naam] en [naam] een verklaring af die bijzonder gedetailleerde informatie bevat en door overige bewijsmiddelen wordt ondersteund. Zo geeft verdachte gedetailleerd en uit eigen wetenschap aan hoe zij voorafgaande aan brandstichting aan de benzine zijn gekomen, hoe de auto van het slachtoffer ten tijde van de brandstichting half op straat, half op de stoep stond, hoe de brand via een spoor over de straat werd gesticht en ook zegt verdachte wetenschap te hebben van de plaats waar de gebruikte jerrycans na de brandstichting zijn verbrand. Op die plaats, hier naar toe geleid door verdachte, treft de politie op exact aanwijzen van verdachte een gesmolten substantie aan en een brandvlek op de naastgelegen muur. De gesmolten substantie in de kleuren geel, rood en zwart, wordt door een van de verbalisanten herkend als gesmolten kunststof. Dit zijn de kleuren van de gebruikte jerrycans (zie hieronder). Ook nu is er niet gebleken van enige druk of dwang zijdens de politie waardoor verdachte niet tijdig op zijn werk zou kunnen zijn. Integendeel, verdachte die zich zelf ook belast door zijn verklaringen, wordt zelfs niet in verzekering gesteld door de politie. Ook heeft verdachtes zus verklaard dat zij al begin maart 2008 van verdachte heeft gehoord dat er een auto door [medeverdachte 1] in brand was gestoken. Voor de stelling van verdachte dat de verklaringen onder druk van de verbalisanten of andere druk der omstandigheden zijn afgelegd vindt de rechtbank geen steun. Voorts acht de rechtbank de kennis van verdachte zodanig specifiek dat zij de aanvankelijke verklaring dat hij deze kennis uit eigen wetenschap heeft betrouwbaar acht. Zo heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van de brandstichting naar een Shell tankstation in Duitsland (Kaldenkirchen) is gereden en daar zijn auto heeft afgetankt. [medeverdachte 2] heeft toen aldaar een gele jerrycan gekocht en deze vervolgens net als de meegebrachte zwarte jerrycan gevuld met benzine. Deze benzine is vervolgens ook door verdachte betaald. De verklaring komt overeen met de reactie van de Duitse politie op een Rechtshulp verzoek vanuit Nederland waaruit naar voren komt dat er een onderzoek is ingesteld bij het Shell station te Nettetal-Kaldenkirchen. Uit controle van de kassa journaals voor 4 maart 2008 van 00.00 uur tot 01.00 uur bleek, dat er in deze tijdspanne slechts een gele kunststof jerrycan van € 7,99 werd verkocht om 00.45 uur en dat er slechts eenmaal een hoeveelheid superbenzine getankt was voor een bedrag van € 63,95 om 00.50 uur. Beiden werd contant betaald. Tevens blijkt een en ander uit de verklaring van [getuige] dat hij op 4 maart 2008 op straat een doffe knal hoorde en vervolgens een auto hard hoorde wegrijden, deze auto had een zware uitlaat. Buiten gekomen zag [getuige] een personenauto branden, waarbij hij een vuurspoor van de auto naar het trottoir aan de overzijde zag lopen. Deze verklaring komt overeen met de verklaring van verdachte dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] een spoor van benzine over de weg goot vanaf de linkerzijde van de personenauto tot op de stoep aan de overzijde en dat [medeverdachte 2] dat spoor aanstak. Vervolgens hoorde verdachte een plof en zag dat de auto van de politieagent in lichterlaaie stond. Vervolgens is verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weggereden. Verdachte merkt dan op dat zijn auto is voorzien van een uitlaat die herrie maakt en dat mensen in de omgeving dit wel gehoord moeten hebben. De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting zodanig is dat van medeplegen sprake is. Uit de verklaring komt naar voren dat hij wist wat de bedoeling van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was. Met die wetenschap is hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar een tankstation gereden, alwaar de benzine werd gekocht met de bedoeling de auto van de politieagent in brand te steken. Vervolgens is hij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met de benzine naar de plaats delict gereden, heeft daar staan wachten op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die de auto in brand staken en is vervolgens met hen snel weggereden. Verdachtes verklaring dat hij niet wilde dat [medeverdachte 1] hem voor zijn aandeel zou betalen, doet daar niets aan af. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is voorts gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De rechtbank merkt op dat waar hieronder bij de vindplaatsvermeldingen wordt verwezen naar paginanummers, deze verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de ‘print van scan 08-09-2008 van origineel’, van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, District Venlo, opgemaakt proces-verbaal, dossiernummer PL2322/08-001887, gedateerd 4 september 2008 en de daarbij behorende bijlagen. Op 4 maart 2008 doet [slachtoffer] (verder te noemen aangever) aangifte dat zijn personenauto van het merk Audi op 4 maart 2008 in brand is gestoken. Om 01.00 uur hoorde aangever buiten ter hoogte van zijn auto geluiden, gevolgd door een harde knal en het geluid van een persoon die hard wegrent en een auto die even later hard wegrijdt. Buiten zag aangever een vuurspoor dat van de overzijde van de straat naar zijn auto liep. Door aangever wordt op 22 april 2008 vervolgens verklaard in aanvulling op zijn aangifte dat hij nadat hij het vuurspoor naar zijn auto zag lopen, zag dat zijn auto in brand stond en hij vlammen zag van enkele meters hoog. Aangever, die politieagent is, maakt vervolgens een proces-verbaal van bevindingen op waarin hij relateert over de brand van zijn auto. Hij vermeldt daarbij dat hij van de brandweercommandant vernam dat er een brandspoor over de motorkap van de auto liep en dat dit vermoedelijk van een brandbare vloeistof afkomstig was. Aangever deelt verder mede het vermoeden te hebben dat mededader [medeverdachte 1] er iets mee te maken heeft, omdat hij tegen hem proces-verbaal heeft opgemaakt in verband met het rijden tijdens een rij-ontzegging. Door de verbalisanten [naam] en [naam] is gerelateerd dat zij op 4 maart 2008, na een melding van de meldkamer van een autobrand op de [straat] ter hoogte van nummer [huisnummer] te Reuver, ter plaatse zijn gegaan. Aldaar zagen zij dat de brandweer bezig was met het blussen van een personenauto. De personenauto stond geheel in brand. Ook zagen zij dat de personenauto aan de rechterzijde van de weg stond gedeeltelijk met 2 wielen op het trottoir en dat de vlammen ongeveer 3 à 4 meter hoog waren terwijl, de auto ongeveer 3 meter van de woning stond met het huisnummer [huisnummer]. De verbalisanten zagen verder dat er in de directe omgeving meerdere personenauto’s stonden. In het proces-verbaal technisch onderzoek van 5 maart 2008 relateren de verbalisanten dat zij bij nader onderzoek op 4 maart 2008 op het wegdek en het trottoir ter hoogte van perceel [straat] [huisnummer] een verbrande zwarte plek zagen. Vanaf deze verbrande plaats liep een zwart spoor over het wegdek van de [straat] in de richting van het trottoir tussen de percelen [straat] [huisnummer] en [huisnummer]. Dit spoort stopte ter hoogte van het begin van het verbindingstrottoir. Bij het begin van het spoor is een grondmonster genomen, waartoe een trottoirtegel uit het trottoir is genomen. Het grondmonster is verpakt in een daarvoor bestemde glazen pot, gewaarmerkt en inbeslaggenomen. De personenauto Audi A3 werd op 4 maart 2008 onderzocht en gezien werd dat het voertuig aan de voor- en achterzijde verbrand was. Het passagiersgedeelte was deels intact en had voornamelijk aan de bovenzijde (dak) brand(gevolg)schade. De rubberen slangen en leidingen in het motorcompartiment waren deels intact en de voorzijde van het motorcompartiment was grotendeels verbrand. Conclusie van het technisch onderzoek: Gezien het onderzoek op het plaats delict en het onderzoek van de personenauto is er vermoedelijk sprake van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten is geweest. Vermoedelijk heeft (hebben) onbekende dader(s) met behulp van een brandbare (vloei)stof brand gesticht onder/op voornoemde personenauto en heeft men met behulp van deze brandbare (vloei)stof een spoor gemaakt vanaf de personenauto tot op het tegenover gelegen trottoir (afstand ongeveer 9,50 meter), waarna men de brandbare stof had aangestoken. Aangetroffen sporen: spoornummer AAAB5550NL, brandmonster grond onder trottoirtegel. In het (verkort) deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 april 2008 inzake het onderzoek naar brandversnellende middelen naar aanleiding van een brand in Reuver op 3 maart 2008 met benadeelde/slachtoffer [slachtoffer], rapporteert de vast gerechtelijk deskundige drs. J.N. Hendrikse over de conclusie van het onderzoek naar de aanwezigheid van brandversnellende middelen. Tabel: TR nummer AAAB5550NL, met zegelnummer AA 59508, motorbenzine aangetoond. Uit de bijlage volgt dat motorbenzine kan bestaan uit bijvoorbeeld autobenzine en brommerbenzine. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte1] heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken voor het onderdeel ‘en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen - te weten de zich in de woningen, gelegen in de nabijheid van genoemde personenauto, bevindende perso(o)n(en) - te duchten was’. Naar het oordeel van de rechtbank is het weliswaar niet ondenkbaar dat het vuur zou overslaan op de woningen. Echter uit het dossier komt onvoldoende naar voren dat, naast dat het vuur zou kunnen overslaan op de in de directe omgeving geparkeerd staande personenauto’s, er een reële kans was dat het vuur zou overslaan naar deze woningen. Iedere informatie van een ter zake deskundige, zoals een brandweercommandant of een technisch rechercheur ontbreekt hierover. Hierdoor is onduidelijk welk gevaar er de facto te duchten was voor de personen die in die woningen verbleven. De rechtbank komt tot de volgende bewezenverklaring: hij in de nacht van 3 op 4 maart 2008 te Reuver, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Audi, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, over die personenauto gegoten en vervolgens die benzine, in brand gestoken, ten gevolge waarvan die personenauto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen - te weten voor de op zeer korte afstand van genoemde personenauto geparkeerd staande voertuigen - te duchten was. Ten aanzien van het sub 2 ten laste gelegde. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De rechtbank merkt op dat waar hieronder bij de vindplaatsvermeldingen wordt verwezen naar processen-verbaal wordt gedoeld op de processen-verbaal zoals deze als bijlage zijn gevoegd bij het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, District Venlo, opgemaakt proces-verbaal, dossiernummer PL2322/08-003631, gedateerd 14 juli 2008. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 18 maart 2009 , en het relaas van de verbalisant [naam] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 25 mei 2008 te Tegelen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op het Glazenapplein, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een betonnen blok toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem verdachte, schade was toegebracht. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: Ten aanzien van feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 18 maart 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. 10.2 Het standpunt van de verdediging De verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij van mening is dat hij enkel voor het doorrijden na een ongeval straf verdient, nu hij niets te maken heeft met de brandstichting. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Uit het dossier komt naar voren dat de brandstichting van een auto van een politieagent een gerichte daad was begaan uit louter rancune, omdat een van verdachtes mededaders het idee had opgevat dat hij door toedoen van betreffende politieman niet meer over zijn rijbewijs kon beschikken. Nu deze mededader niet meer auto mocht rijden, ontstond het idee dat deze politieman ook niet meer zou mogen rijden. Daarom werd voor diens woonhuis in Reuver zijn auto in brand gestoken. Verdachte is betreffende nacht opgetreden als chauffeur van zijn mededaders en was geheel op de hoogte van hetgeen ging gebeuren. Hij is met hen midden in de nacht naar Duitsland gereden om de benzine te kopen die is gebruikt bij het aansteken van de auto en is vervolgens naar de plaats gereden waar de auto van de politieagent geparkeerd stond. Verdachte heeft daar in zijn (vlucht)auto gewacht en heeft gekeken naar zijn mededaders die het gemaakte plan uitvoerden. Nadat de auto in brand is gestoken is hij vervolgens met zijn mededaders weggereden. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte ook maar iets heeft ondernomen om zijn mededaders op andere gedachten te brengen. Voorts heeft verdachte gedurende deze handelingen de nodige momenten gehad waarop hij zich aan het gebeuren zou kunnen onttrekken, hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank rekent verdachte de brandstichting zwaar aan, met name de gevaarzetting die is ontstaan, omdat de brand had kunnen overslaan op andere personenauto’s en de omliggende panden met daarin de bewoners, met alle mogelijke gevolgen van dien. Weliswaar heeft de rechtbank in haar bewezenverklaring het levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van personen aanwezig in de woningen in de in de nabijheid van de brandende auto niet bewezen geacht, echter dit laat onverlet dat er sprake is geweest van een grote gevaarzetting. Bovendien is het niet uit te sluiten dat de brandende auto of auto’s exploderen, met alle nadelige gevolgen voor omstanders en hulpverleners van dien. Opgemerkt wordt voorts dat uit het dossier naar voren komt dat verdachtes mededader [medeverdachte 1] vond dat hij boven de wet stond en zijn eigen regels had. Politie en justitie werden niet gevreesd en zelfs afgestraft indien zij hem iets in de weg legden. Het in brand steken van de auto van een politieman, die voor zijn woning geparkeerd stond, heeft een zeer intimiderend effect, nu het de politieman raakt in zijn privésfeer. Deze intimidatie straalt uit naar de overige medewerkers van de politie en overige overheidsdienaren én naar de gewone burgerij. Dergelijk gedrag mag en kan in een rechtsstaat niet getolereerd worden. De rechtbank heeft dit bij de strafmaat betrokken. De rechtbank is zich er van bewust dat verdachte niet de kwade genius achter dit feit is. Wel heeft verdachte zijn medewerking verleend, wetende wat de bedoeling van het geheel was. Verdachte is naar eigen zeggen werkzaam in de beveiliging en had beter moeten en kunnen weten. Anderzijds zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder ter zake van soortgelijke delicten is veroordeeld en met betrekking tot het doorrijden na een ongeval ter terechtzitting inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een passende bestraffing dient te ondergaan die, met inachtneming van de persoon, recht doet aan het bewezenverklaarde en waarvan tevens een generaal preventieve werking uit dient te gaan. Gezien de ernst van met name de brandstichting, de gevolgen die dit heeft (gehad) voor het slachtoffer en de grote maatschappelijke onrust die mede door dit feit is veroorzaakt, mede met het oog op een juiste normhandhaving, kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsstraf. Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, acht de rechtbank passend. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden wordt de strafoplegging bovendien dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 47, 57, 91, 157. Wegenverkeerswet 1994 art. 7, 176. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden, bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 maanden, niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G van Baal, M.J.H. van den Hombergh en M.I.J. Hegeman, rechters, van wie mr. M.J.H. van den Hombergh voorzitter, in tegenwoordigheid van H.C.W. Terpelle als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 1 april 2009 . typ: TERP