Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9649

Datum uitspraak2009-04-01
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000093-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van joyriding (feit 1) en het verlaten van de plaats van een ongeval (feit 2) veroordeeld tot een werkstraf, waarbij het ad informandum gevoegde strafbare feit (rijden zonder rijbewijs) is meegewogen.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000093-08 Parketnummer eerste aanleg: 19-621804-07 Arrest van 1 april 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 7 januari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1989] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft het ad informandum gevoegde strafbare feit (rijden zonder rijbewijs) meegenomen in die strafmaat. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegde, dat: 1. verdachte op of omstreeks 14 oktober 2007, te en in de gemeente [gemeente], opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig (auto), toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, op een of meer voor het openbaar verkeer openstaande wegen als bestuurder heeft gebruikt; 2. verdachte op of omstreeks 14 oktober 2007, te en in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig, betrokken bij een verkeersongeval op de [eigenaar], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht. Bewezenverklaring Het hof acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat: 1. verdachte op 14 oktober 2007, te en in de gemeente [gemeente], opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig (auto), toebehorende aan [eigenaar], op voor het openbaar verkeer openstaande wegen als bestuurder heeft gebruikt; 2. verdachte op 14 oktober 2007, te en in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig, betrokken bij een verkeersongeval op de [eigenaar], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar verdachte wist, aan een ander (te weten [slachtoffer]) schade was toegebracht. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: onder 1: overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994; onder 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 14 oktober 2007 zonder toestemming de auto van zijn vader meegenomen en is hiermee gaan rijden. Verdachte is met die door hem bestuurde auto tegen een geparkeerd staande auto aangereden. Hij heeft daarop de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat bij dat ongeval schade was toegebracht zowel aan die geparkeerd staande auto, toebehorende aan [slachtoffer], als aan de auto van zijn vader. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen schade en overlast veroorzaakt, maar heeft de betrokkenen ook financieel nadeel berokkend. Voorts is uit het onderzoek ter zitting van het hof gebleken, dat verdachte zich ook nog aan een ander strafbaar feit (rijden zonder rijbewijs) heeft schuldig gemaakt. Dit strafbare feit is ad informandum gevoegd en vermeld op de inleidende dagvaarding. Dit ad informandum gevoegde strafbare feit, dat ter zitting van het hof door verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal het hof meewegen in de aan verdachte op te leggen straf, welk feit daarmee is afgedaan. Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiƫle Documentatie d.d. 27 januari 2009 blijkt, dat verdachte eerder, te weten op 12 oktober 2005, ter zake van het plegen van misdrijven tot een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie is veroordeeld. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat de oplegging van de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken in beginsel passend en gerechtvaardigd is. Hier staat echter het volgende tegenover. Verdachte is inmiddels bezig de door hem veroorzaakte schade aan de verzekeringsmaatschappij van [slachtoffer], te betalen. Verdachte woont nog bij zijn ouders, met wie hij inmiddels een veel beter contact heeft dan voorheen. Hij heeft een vriendin, die een positieve invloed op hem heeft. Daarnaast is hij al enkele maanden in behandeling bij een psychiater in verband met de bij hem gestelde diagnose PDD-NOS en zal hij door de reclassering worden begeleid. Verdachte werkt 16 uren per week in een schoenenzaak en geniet daarnaast een uitkering. Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat in dit geval kan worden volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d en 57 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 11 en 176 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast. Dit arrest is aldus gewezen door mr. Hielkema, voorzitter, mr. Koolschijn en mr. Pennink, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.