Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9756

Datum uitspraak2009-03-27
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/326, SBR 08/350, SBR 08/352
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verplaatsing hoogspanningsmasten. Bouwplan niet in strijd met bestemmingsplan. Niet tijdige indiening bezwaarschift tegen verlening bouwvergunning van rechtswege.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 08/326, SBR 08/350 en SBR 08/352 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 27 maart 2009 inzake [eiser 1, [eiser 2] en [eiser 3], wonende te Maarssen, eisers, tegen het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maarssen, verweerder. Inleiding 1.1 Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 december 2007, waarbij de bezwaren van ENECO Energie Infra Utrecht N.V., thans N.V. Stedin Netten Utrecht (verder: Eneco) tegen het besluit van 25 juli 2006, inhoudende weigering van een vergunning voor het vernieuwen en vergroten van een hoogspanningsmast op het kadastrale perceel sectie B, nr. 9102 (mast 10) gegrond zijn verklaard, het besluit van 25 juli 2006 is ingetrokken en is meegedeeld dat de gevraagde vergunning voor het vernieuwen en vergroten van mast 10 van rechtswege is verleend. 1.2 De beroepen zijn op 4 maart 2009 ter zitting behandeld, waar eisers [eiser 2] en [eiser 3] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam. Eiser [eiser 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Meruma voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, en mr. D. Goris, werkzaam bij de gemeente Maarssen. Namens Eneco is verschenen mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, en M. Janssen, werkzaam bij Eneco. Overwegingen 2.1 De aanvraag om een bouwvergunning voor de in geding zijnde mast 10 is op 13 maart 2006 door Eneco ingediend en op 24 maart 2006 bij verweerder ingekomen. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd, tegen welk besluit Eneco bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar heeft geleid tot het besluit van verweerder van 11 december 2007, waarbij verweerder heeft overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening, en dat de bouwvergunning als gevolg daarvan van rechtswege is verleend. 2.2 Eisers hebben tegen het besluit van verweerder van 11 december 2007 bij de rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank overweegt allereerst dat een beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling behelst en dus zonder meer is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dit standpunt naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 24 januari 1995, LJN: ZF1623. De rechtbank stelt vast dat eisers tegen dit besluit tijdig beroep hebben ingesteld. Het besluit van 11 december 2007 behelst de gegrondverklaring van het bezwaar van Eneco tegen het besluit van 25 juli 2006 en de herroeping van dat besluit, met als reden dat naar de mening van verweerder van rechtswege vergunning is verleend voor het vernieuwen en vergroten van mast 10. Daarbij is aangekondigd dat de vergunningverlening van rechtswege zo spoedig mogelijk zal worden gepubliceerd in de Vecht-, Amstel en Rijnstreek. De rechtbank is van oordeel, welk oordeel hierna nader zal worden gemotiveerd, dat verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld, dat de bouwvergunning voor de in geding zijnde mast 10 van rechtswege is verleend. Gelet daarop kon verweerder bij het besluit op bezwaar niet anders beslissen dan hij heeft gedaan. Al hetgeen daartegen is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel. Het beroep van eisers tegen het besluit van 11 december 2007 moet dan ook ongegrond worden verklaard. 2.3 Voor zover eisers met het ingestelde beroep tevens hebben beoogd beroep in te stellen tegen de ex lege verleende bouwvergunning zelf, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd het geval is, overweegt de rechtbank als volgt. 2.4 Eisers hebben aangevoerd, dat het bouwplan niet is gelegen in het bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening, doch in het bestemmingsplan Maarssenbroek, 6e herziening. De rechtbank is echter van oordeel dat het bouwplan, dat voorziet in de vernieuwing/vergroting van de bestaande hoogspanningsmast 10, is gelegen in het bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van de ter zitting getoonde plankaarten. Ingevolge het bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening, heeft het perceel de bestemming “Verkeer”. De betreffende planvoorschriften bevatten geen voorschriften met betrekking tot de te plaatsen hoogspanningsmast. Wel is op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart parallel aan de rijksweg A2 het tracé ingetekend van de masten met de hoogspanningsleidingen middels de weergave “x---x---x”. Hoewel de juridische betekenis van een aanduiding op de plankaart in beginsel afhangt van hetgeen daarover in de planvoorschriften is bepaald, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat aan de aanduiding op de plankaart in dit geval zelfstandige en bindende betekenis toekomt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het bestemmingsplan ‘Maarssenbroek’ in 1975 is vastgesteld en onder de werking van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 (het Besluit van 24 juli 1965) tot stand is gekomen. Uit de bij dat Besluit behorende Nota van Toelichting blijkt dat de op de kaart aangegeven bestemmingen normatief moeten zijn en dat de bestemming niet meer is dan een in algemene termen vervatte aanduiding van de doeleinden waarvoor de grond mag worden gebruikt. Voor zover deze algemene omschrijving, die op de kaart met de daarbij behorende verklaring wordt vermeld, nog een nadere uitwerking behoeft, wordt deze vervat in de gebruiksvoorschriften. Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat er bij de totstandkoming van bestemmingsplannen onder de vigeur van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 van uit werd gegaan dat de doeleindenomschrijving op de plankaart werd vermeld. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit eerst bij de wijziging van de Besluit op de ruimtelijke ordening in 1985 is veranderd, in die zin dat sedertdien de doeleindenomschrijving, naast een aanduiding op de plankaart, in ieder geval in de planvoorschriften diende te geschieden. Nu het bestemmingsplan ‘Maarssenbroek’ tot stand is gekomen onder de vigeur van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 en de aanduiding op de plankaart bij de 3e herziening is gehandhaafd, is de rechtbank van oordeel dat aan deze aanduiding zelfstandige en bindende betekenis toekomt. Aangezien de mast nummer 10, die Eneco wenst te vergroten en te vernieuwen, in het op de plankaart ingetekende tracé valt, althans die locatie onderdeel uitmaakt van het tracé aangeduid met “x---x---x”, moet worden geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan ‘Maarssenbroek, 3e herziening. 2.5 Ingevolge artikel 46, eerste lid, onder b, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien verweerder niet voldoet aan het eerste lid van artikel 46 van de Woningwet. Ingevolge artikel 46, vijfde lid, van de Woningwet wordt verlening van de bouwvergunning ingevolge het vierde lid aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een van rechtswege verleende bouwvergunning is een besluit waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of bouwvergunning van rechtswege is verleend en zo ja, of eisers daartegen tijdig hebben geageerd. 2.6 Vaststaat dat verweerder niet binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gestelde termijn heeft beslist op de, op 24 maart 2006 bij verweerder ingekomen, aanvraag om een bouwvergunning, als gevolg waarvan de bouwvergunning voor de mast nummer 10 op 16 juni 2006 van rechtswege is verleend. 2.7 Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Artikel 58 van de Woningwet bepaalt dat de eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw, overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis wordt gesteld. 2.8 Nu de bouwvergunning op 16 juni 2006 van rechtswege is verleend en eisers daartegen pas in 2008 bezwaar hebben gemaakt, staat vast dat door eisers niet binnen zes weken na deze datum een bezwaarschrift is ingediend. Verweerder heeft de omwonenden, waaronder eisers, niet op of omstreeks 16 juni 2006 op de hoogte gesteld van de bouwvergunning van rechtswege. Gebleken is dat verweerder eerst op 20 december 2007 de van rechtswege verleende bouwvergunning in het huis-aan-huis-blad bekend heeft gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning niet schriftelijk op de hoogte is gesteld terwijl daarvan geen publicatie heeft plaatsgevonden, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, zijn bezwaren kenbaar te maken. Deze lijn in de rechtspraak is neergelegd in onder meer de uitspraak van de ABRS van 13 juli 2005, www.rechtspraak.nl: LJN: AT9275. De rechtbank is van oordeel dat eisers in ieder geval op 20 december 2007, zijnde de datum waarop de publicatie in het huis-aan-huis-blad heeft plaatsgevonden, op de hoogte zijn geraakt dan wel op de hoogte konden zijn van de bouwvergunning van rechtswege. De rechtbank stelt vast dat eisers op 25 januari 2008, derhalve niet binnen twee weken na 20 december 2007 tegen het besluit van rechtswege een beroepschrift hebben ingediend. De rechtbank acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig om van de termijn van twee weken af te wijken. 2.9 Het beroepschrift van eisers, dat gezien het vorenoverwogene als bezwaarschrift moet worden aangemerkt voor zover het is gericht tegen de bouwvergunning van rechtswege, is derhalve te laat ingediend. Nu niet is gebleken van redenen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, is het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door eisers niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaar tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing De rechtbank Utrecht, 3.1 verklaart de beroepen, gericht tegen het besluit van 11 december 2007, ongegrond, 3.2 verklaart de bezwaren van eisers tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2009. De griffier: De rechter: W.B. Lakeman mr. B.J. van Ettekoven Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Let wel: De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.