Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9824

Datum uitspraak2006-12-12
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001827-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overtreding artikel 4 Warenwet, begaan door een rechtspersoon. Stillegging onderneming bevolen. Bevel tot inlevering van (alle bewijzen van) t.b.v. haar onderneming verstrekte marktplaatsvergunningen door tussenkomst van het openbaar ministerie bij het bestuursorgaan dat deze vergunningen heeft verstrekt. Rond handel in kaas- en zuivelprodukten conglomeraat van (rechts)personen gebouwd, binnen welk conglomeraat veelvuldig overtredingen van de Warenwet en Destructiewet hebben plaatsgevonden. Medeverdachte spin in het web.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001827-06 Uitspraak : 12 december 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische meervoudige kamer in de rechtbank Breda van 21 april 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-636206-05 tegen: [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats] en[vestigingsplaats] Hoger beroep Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging, en dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van €500,--, tot stillegging van haar onderneming voor de duur van zes maanden, met inlevering gedurende de stillegging van de onderneming van alle bewijzen van de ten behoeve van haar onderneming verstrekte marktplaatsvergunningen en tot openbaarmaking van de uitspraak. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: zij op of omstreeks 27 april 2005 in de gemeente Albrandswaard, in elk geval in Nederland, ten aanzien van eet- en/of drinkwaren heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14 eerste lid van verordening (EG) 178/2002, immers heeft zij, verdachte, levensmiddelen in de handel gebracht (zulks) terwijl die levensmiddelen onveilig waren, te weten schadelijk voor de gezondheid en/of ongeschikt voor menselijke consumptie, immers lagen in een verkoopwagen - diverse hele kazen en/of punten kaas verpakt in folie, die (gedeeltelijk) beschimmeld waren met blauwe- en groene schimmel en/of tekenen van verregaand bederf vertoonden en/of - een aantal stukken komijnekaas, die aan het oppervlak (gedeeltelijk) waren verontreinigd met een groen-grijze schimmelgroei en/of - drie rollen voorverpakte geitenkaas die een forse verontreiniging met groene schimmel hadden. Voor zover in de tenlastelegging taal-/ schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 27 april 2005 in de gemeente Albrandswaard ten aanzien van eetwaren heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14 eerste lid van verordening (EG) 178/2002, immers heeft zij, verdachte, levensmiddelen in de handel gebracht zulks terwijl die levensmiddelen onveilig waren, te weten ongeschikt voor menselijke consumptie, immers lagen in een verkoopwagen - diverse hele kazen en punten kaas verpakt in folie, die gedeeltelijk beschimmeld waren met blauwe- en groene schimmel en tekenen van verregaand bederf vertoonden en - een aantal stukken komijnekaas, die aan het oppervlak waren verontreinigd met een groen-grijze schimmelgroei en - drie rollen voorverpakte geitenkaas die een forse verontreiniging met groene schimmel hadden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betwist dat de levensmiddelen “onveilig” waren en dat er sprake is geweest van in de handel brengen. Op grond daarvan is vrijspraak bepleit. Het hof verwerpt dit verweer. Voor het bewijs dat de in de tenlastelegging vermelde levensmiddelen onveilig waren gaat het hof uit van de constateringen die zijn gedaan door de verbalisant [naam verbalisant], controleambtenaar bij de Voedsel en Warenautoriteit, keuringsdienst van Waren, Zuid-West, tevens aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in het ‘Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002’ van het Ministerie van Justitie van 5 juli 2002 en als toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene Wet bestuursrecht. De verbalisant heeft waargenomen dat kazen ten gevolge van een forse op blauwe en groene schimmel gelijkende besmetting tekenen van verregaand bederf vertoonden, dat stukken komijnekaas aan het oppervlak waren verontreinigd met groen-grijze schimmelgroei en dat geitenkaas een forse verontreiniging met groene schimmel vertoonde. Op grond van deze waarnemingen en gelet op de omstandigheid dat de betreffende verbalisant controleambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar is bij de Voedsel- en Warenautoriteit, Keuringsdienst van Waren en dientengevolge als ter zake kundig kan en mag worden beschouwd, heeft de verbalisant kunnen en mogen vaststellen dat genoemde waren, zoals deze zich ten tijde van de controle in de verkoopwagen bevonden, ongeschikt waren voor menselijke consumptie en derhalve in de zin van de in de bewezenverklaring genoemde verordening geacht worden onveilig te zijn. Ten aanzien van het bewezenverklaarde in de handel brengen overweegt het hof dat daaronder tevens is begrepen het voorhanden hebben van levensmiddelen met het oog op de verkoop. Het hof verwijst in dit verband naar artikel 3 onder 8 van de in de bewezen verklaring genoemde verordening. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de kazen zich bevonden in een verkoopwagen en dat de chauffeur van de verkoopwagen meedeelde dat hij onderweg was naar zijn wekelijkse standplaats om daar de zich in wagen bevindende waren aan zijn klanten te verkopen. Hieruit volgt dat de kazen voorhanden waren met het oog op de verkoop. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Namens verdachte is een ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De daartoe aangevoerde gronden zijn gelijk aan de gronden die bij het bewijsverweer zijn gebezigd. Het hof verwerpt ook het verweer met betrekking tot het ontslag van alle rechtsvervolging en verwijst voor wat betreft de motivering daarvan naar de motivering van de verwerping van het bewijsverweer. Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, eerste lid, van de Warenwet junctis artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, artikel 14, aanhef en eerste lid, tweede lid onder b, en vijfde lid van de Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, artikel 1, aanhef en onder 4, en artikel 2, onder 4, van de Wet op de economische delicten, en artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar gesteld bij artikel 6 , eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar financiële draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet op het vorenstaande acht het hof een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de stillegging van de onderneming van verdachte gevorderd. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. In deze zaak is bewezen verklaard dat verdachte levensmiddelen in de handel heeft gebracht, die onveilig waren. Gelijktijdig met de onderhavige strafzaak werden 13 andere strafzaken van verdachte, in welke zaken verdachte hoger beroep had ingesteld, ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2006 aangebracht. Verdachte heeft het hoger beroep kort voor de zitting ingetrokken. Dit betroffen eveneens strafzaken onder meer op het gebied van overtreding van de Warenwet, waarvoor de verdachte door de economische politierechter was veroordeeld. Voorts waren op deze terechtzitting gelijktijdig met voormelde strafzaken van verdachte 28 strafzaken aangebracht tegen de verdachten [bedrijf2], [bedrijf4]. en [verdachte2]. In deze zaken ging het eveneens om talrijke overtredingen op het gebied van onder andere de Warenwet waarvoor de verdachten door de economische politierechter waren veroordeeld. In 26 van deze strafzaken werd het hoger beroep kort voor de zitting door de betreffende verdachten ingetrokken. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, uit voormelde strafzaken en uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Midden-Brabant, komt naar voren dat door [verdachte2] rond de handel in kaas- en zuivelprodukten een conglomeraat van (rechts)personen is gebouwd, onder meer bestaande uit de bedrijven [bedrijf2], [bedrijf4]. en [verdachte]. en [bedrijf3]. Weliswaar is de zeer jeugdige zoon van [verdachte2] formeel bestuurder van [bedrijf4]en [verdachte] doch uit de in de zaken opgemaakte processen-verbaal blijkt dat [verdachte2] als spin in het web fungeert en de regie voert over het conglomeraat . Omdat de onderneming van verdachte deel uitmaakt van het hiervoor geschetste conglomeraat van rechtspersonen, binnen welk conglomeraat veelvuldig overtredingen van de Warenwet en de Destructiewet hebben plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat, gelet op de risico’s voor de veiligheid van levensmiddelen voor menselijke consumptie bij voortzetting van de werkzaamheden van de onderhavige onderneming en ter bescherming van de belangen, welke de Warenwet beoogt te dienen, de stillegging van de onderneming van de verdachte dient te worden opgelegd, voor de hierna te melden duur. Om de stillegging kracht bij te zetten zal het hof voorts bepalen dat voor zover aan verdachte marktplaatsvergunningen zijn uitgereikt, deze alle dienen te worden ingeleverd bij het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verstrekt en ingeleverd dienen te blijven voor de duur van de stillegging. Het hof overweegt hierbij dat de verdachte door te handelen als zij heeft gedaan, zelf het risico heeft geschapen dat gemeenten wellicht vergunningen zullen intrekken als voormelde marktplaatsvergunningen worden ingenomen. Het hof acht geen termen aanwezig om deze uitspraak openbaar te maken, Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op: de artikelen 23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2, 6, 7 en 10 van de Wet op de economische delicten, artikel 4 van de Warenwet, artikel 2 van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, en artikel 14 van de verordening (EG) 178/2002, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 4 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro). Beveelt de gehele stillegging van de onderneming van de verdachte, waarin het bewezen verklaarde feit is begaan, voor de duur van 6 (zes) maanden. Beveelt dat verdachte alle (bewijzen van) ten behoeve van haar onderneming verstrekte marktplaatsvergunningen inlevert door tussenkomst van het openbaar ministerie bij het bestuursorgaan dat deze vergunningen heeft verstrekt. De verdachte dient deze bescheiden in te leveren en ingeleverd te laten gedurende de stillegging van de onderneming. Draagt het openbaar ministerie op de bij haar in te leveren marktplaatsvergunningen toe te zenden aan het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verstrekt, met gelijktijdige toezending van een afschrift van het arrest. Aldus gewezen door mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter, mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van dhr. A.J.H.M. van Baast, griffier, en op 12 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.