Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0051

Datum uitspraak2009-04-03
Datum gepubliceerd2009-04-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-002445-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

14 jaar gevangenisstraf voor moord op bewoner woonboot in Zwolle.
Het hof acht bewezen dat sprake is van voorbedachte rade.
Bij de bepaling van de strafhoogte heeft het hof een gevangenisstraf van 12 jaar als uitgangspunt genomen. Afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval is het hof van oordeel dat op basis van dit uitgangspunt de straf kan worden verhoogd of verlaagd. In de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, ziet het hof aanleiding te straf te verhogen met twee jaar.


Uitspraak

Arrest van 3 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 september 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1977] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. van der Meer, advocaat te Amsterdam. Het vonnis waarvan beroep De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft voorts beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het medeplegen van moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren en de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Verweren met betrekking tot verzuimen in het voorbereidend onderzoek (artikel 359a Sv) Door de raadsman is aangevoerd dat in de verhoorfase van het politieonderzoek sprake is geweest van vormverzuimen, waarvan het rechtsgevolg in ieder geval strafvermindering moet zijn. In de eerste plaats is volgens de raadsman inbreuk gemaakt op het recht op rechtsbijstand voorafgaande aan en tijdens de politieverhoren. Verdachte is niet gewezen op het recht om bij de verhoren door een raadsman te worden bijgestaan. Hij heeft na het eerste bezoek van zijn voorkeursadvocaat op 27 maart 2008 zijn proceshouding gewijzigd en bij de politie geen verklaringen meer afgelegd. De verklaringen van verdachte bij de politie zijn in strijd met artikel 6 EVRM en derhalve onrechtmatig tot stand gekomen. Het hof constateert dat verdachte - ook na 27 maart 2008 en met bijstand van zijn advocaat - zowel bij de politie als op de terechtzittingen van de rechtbank en het hof bekennende verklaringen heeft afgelegd. Het verweer van de raadsman mist daarom feitelijke grond. Het hof verwerpt dit verweer. Ten tweede is volgens de raadsman met het zogenaamde voorgesprek op 27 maart 2008 gehandeld in strijd met het pressieverbod als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Ook is sprake van een inbreuk op de verslagleggingsplicht als bedoel in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof overweegt in dit verband dat verbalisanten in het proces-verbaal melding hebben gemaakt van bedoeld voorgesprek waarin zij verdachte hebben geconfronteerd met reeds door andere mensen afgelegde verklaringen. De raadsman heeft niet nader onderbouwd in welke zin verdachte met het voorgesprek ontoelaatbaar onder druk zou zijn gezet. Het hof verwerpt dit verweer. Als derde verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de echtgenote van verdachte niet overeenkomstig artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering op haar verschoningsrecht is gewezen. Het hof merkt hieromtrent op dat geen rechtsregel voorschrijft dat de politie een getuige voorafgaand aan een verhoor op zijn of haar verschoningsrecht dient te wijzen. Het verweer faalt derhalve. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2007 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een mes en/of een schroevendraaier, althans een of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), in het lichaam en/of in het gezicht en/of het hoofd en/of de benen en/of de voeten gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Bewijsverweer Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd, dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte zou derhalve moeten worden vrijgesproken van het medeplegen van moord. Volgens de raadsman is er geen bewijs voor de stelling dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] het gevolg is geweest van een door hen van tevoren genomen besluit om het slachtoffer [slachtoffer] om het leven te brengen. Uit de bewijsmiddelen is, aldus de verdediging, slechts af te leiden dat beide verdachten van plan zijn geweest om het slachtoffer 'een portie klappen te geven'. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben erkend dat zij meermalen (diep) op het 53-jarige slachtoffer hebben ingestoken met een mes respectievelijk een schroevendraaier. Hevig bloedend hebben beide verdachten het slachtoffer achtergelaten en aan zijn lot overgelaten. Uit het sectieverslag van 16 maart 2007, opgemaakt door dr. [arts], arts en patholoog, blijkt (onder meer) dat sprake is geweest van een dertigtal steekwonden verspreid over het gehele lichaam, en dat het intreden van de dood van [slachtoffer] kon worden verklaard door bloedverlies, opgetreden door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig, perforerend, snijdend geweld. Bewijs voor het medeplegen van opzettelijke levensberoving is hiermee gegeven. Met betrekking tot de vraag naar het bewijs van de ten laste gelegde voorbedachte raad, neemt het hof als uitgangspunt het in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde criterium dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad dient vast te staan dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. In dit verband acht het hof het navolgende van belang: Voorafgaand aan de steekpartij in de avond van woensdag 14 maart 2007 hebben verdachten in de woning van [verdachte] in [woonplaats] gezamenlijk het plan opgevat om voornoemde [slachtoffer] een afstraffing te geven. Volgens verdachten moet onder 'afstraffing' worden verstaan 'een lesje leren' of 'klappen geven'. De directe aanleiding is dat de op die avond in hun gezelschap verkerende zuster van verdachte -die tevens de echtgenote is van medeverdachte [medeverdachte] aan beide verdachten vertelt dat zij in haar jeugd niet alleen door voornoemde [slachtoffer] onzedelijk aan haar borsten zou zijn betast, hetgeen beide verdachten al veel eerder bekend was, maar ook aan haar kruis. Beide verdachten waren door het vertellen van dit nieuwe detail in grote woede ontstoken en hadden voornoemd plan opgevat. Zij zijn hiertoe in de nacht van 14 op 15 maart 2007 vervolgens in de auto gestapt en vanuit [woonplaats] naar de woonboot van voornoemde [slachtoffer] in [plaats 1] gereden. Deze rit moet ongeveer 50 minuten hebben geduurd. Aangekomen bij de woonboot heeft medeverdachte [medeverdachte] een schroevendraaier uit de auto meegenomen nadat hij heeft gezien dat verdachte een mes uit de auto meenam. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard ook de schroevendraaier te hebben gezien, die medeverdachte [medeverdachte] bij zich had gestoken. Dit was voordat zij de boot betraden. Verdachte omschrijft het mes als een keukenmes met een lemmet van ongeveer 30 centimeter (strafdossier pag. 324). [medeverdachte] omschrijft de door hem gehanteerde schroevendraaier als 30 centimeter lang, met een handvat van 10 centimeter en een steel van 20 centimeter (strafdossier pag's 292 en 294). Verdachte verklaart voorts bij de politie (strafdossier pag. 341) zeker te weten dat hij het mes meenam om zichzelf te verdedigen. Hij verwachtte -naar eigen zeggen- ook dat [slachtoffer] zich zou verzetten en zegt er op te rekenen, zonder zich het overigens te herinneren, dit met zijn medeverdachte tijdens de rit naar [plaats 1] te hebben besproken. Beide verdachten, zo concludeert het hof, wisten derhalve van elkaar -en hebben dat van elkaar ook met eigen ogen gezien- dat de ander een steekwapen bij zich had, nog voordat zij daadwerkelijk aan boord van de woonboot stapten. Nadat verdachte een ruit naast de voordeur had ingetrapt zijn beide verdachten, beiden met het wapen in de hand, de boot binnengedrongen. Eenmaal binnen heeft medeverdachte [medeverdachte] van het inmiddels gealarmeerde slachtoffer een klap met -vermoedelijk- een fluitketel tegen het hoofd gekregen. Het slachtoffer is hierop zijn slaapkamer in gevlucht. [Medeverdachte] heeft de deur van de slaapkamer met geweld opengeduwd, heeft het slachtoffer -aldus verdachte- vervolgens op zijn bed geslingerd. Beiden hebben vervolgens direct op het slachtoffer ingestoken. Zij hebben dit gedaan zonder nog een woord met elkaar of met het slachtoffer te wisselen en zijn pas opgehouden met steken nadat verdachte had aangegeven dat het genoeg was (strafdossier pag. 291 e.v.). [medeverdachte] verklaart (strafdossier pag. 278) dat het licht had gebrand in de slaapkamer. Verdachte had dit licht vervolgens uitgedrukt, volgens medeverdachte [medeverdachte] om te voorkomen dat mensen van buitenaf konden zien wat er binnen gebeurde. Verdachte voegt daar nog aan toe dat hij om sporen te voorkomen zijn handen had bedekt toen hij op de boot was. Hij had daartoe zijn mouwen over zijn handen geschoven (strafdossier pag. 341). Terug in de auto hebben beide verdachten elkaar de vraag gesteld of het slachtoffer nog zou leven. Het alsnog inroepen van hulp voor het slachtoffer is niet overwogen, aldus verklaart medeverdachte [medeverdachte]. Op de terugweg naar huis heeft verdachte op de brug bij [plaats 3] het mes en de schroevendraaier in de [rivier] gegooid. [medeverdachte] verklaart hierover (strafdossier pag. 269) dat dit bewijsmateriaal was waar ze vanaf moesten. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof toereikend wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor bewezenverklaring van voorbedachte raad, nu verdachte voorafgaand aan het treffen van het slachtoffer op meerdere momenten de tijd en de gelegenheid heeft gehad om zich op zijn voorgenomen daad en de gevolgen daarvan te bezinnen. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 14 maart 2007 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes en een schroevendraaier, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: Medeplegen van moord. Strafbaarheid De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is bij verdachte van psychische overmacht. Verdachte zou - zo stelt de raadsman - in het verleden seksueel zijn misbruikt door het slachtoffer. Er zijn sterke aanwijzingen volgens de raadsman dat dit verleden van doorslaggevende invloed is geweest op het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. Op het moment van de steekpartij was sprake van een van buiten komende 'kracht, dwang of drang', waaraan verdachte in redelijkheid geen weerstand heeft kunnen en behoeven te bieden. Dat dit mogelijk seksueel misbruik niet tijdens het onderzoek van de psycholoog ter sprake is gekomen en de psycholoog geen stoornis heeft vastgesteld, betekent niet dat dus kan worden vastgesteld dat verdachte weerstand had kunnen en behoren te bieden, alsdus de raadsman. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van psychische overmacht. In dit verband merkt het hof nog op dat verdachte nimmer over het vermeende misbruik heeft willen spreken en dat ter terechtzitting van het hof bovendien is gebleken dat verdachte zelf zegt zich van mogelijk misbruik nagenoeg niets meer te kunnen herinneren. Prof. dr. F. Koenraadt, psycholoog bij het NIFP, concludeert in zijn rapport van 20 juli 2008 dat aan verdachte het plegen van het hem tenlastegelegde - indien bewezen - volledig kan worden toegerekend. De psycholoog baseert deze conclusie op de gesprekken die hij met verdachte heeft gevoerd op 13 en 19 juni en 16 juli 2008. De uitvoerige gesprekken hebben ongeveer zeven uur in beslag genomen. Het hof acht de onderzoeksmethode en de daarop gebaseerde conclusies van de psycholoog betrouwbaar en neemt deze conclusies over. Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en zijn mededader hebben [slachtoffer] vermoord. Vele malen is met een mes en een schroevendraaier diep op het slachtoffer ingestoken. Vervolgens hebben zij het slachtoffer hevig bloedend en voor dood achtergelaten zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren. Het hof rekent het de verdachten zwaar aan dat zij het slachtoffer in zijn eigen woning, waar hij zich bij uitstek veilig mocht voelen, hebben gedood. De nabestaanden van het slachtoffer zullen moeten leven met het feit dat hun familielid of vriend op deze wijze van het leven is beroofd. Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting van dit hof door één van de nabestaanden, [nabestaande], naar voren is gebracht, blijkt van het verdriet dat zij hebben en de grote invloed die dit nog steeds op hun leven heeft. Een feit als het onderhavige draagt voor de rechtsorde een zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur recht doet aan de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit. Bij de bepaling van de strafhoogte heeft het hof een gevangenisstraf van 12 jaar als uitgangspunt genomen. Afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval is het hof van oordeel dat op basis van dit uitgangspunt de straf kan worden verhoogd of verlaagd. In de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, ziet het hof aanleiding te straf te verhogen met twee jaar. Aldus zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf worden vastgesteld op 14 jaren. Benadeelde partij. Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Daarom duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden, één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het hof zal tevens het gevorderde bedrag toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 36f (oud), 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. wijst toe de vordering van de benadeelde partij, zijnde de nabestaanden van het slachtoffer vertegenwoordigt door [nabestaande], wonende te [plaats 1], tot een bedrag van vijfduizend driehonderdachtendertig euro en vijfenvijftig cent; met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfduizend driehonderdachtendertig euro en vijfenvijftig cent ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer, vertegenwoordigd door [nabestaande], wonende te [plaats 1]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenenzestig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. H. Kalsbeek en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van G.G. Eisma als griffier, zijnde mr. Kalsbeek voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.