Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0220

Datum uitspraak2007-05-01
Datum gepubliceerd2009-04-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/2293
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet het vruchtgebruik van het eigendomsrecht maar de eigendom van een Franse vakantiewoning is verkregen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/2293 Uitspraakdatum: 1 mei 2007 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiseres, gemachtigde [gemachtigde], en de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren Zwolle, Successie en Schenking, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiseres een aanslag (aanslagnummer 2.03.023.0431.004) recht van successie opgelegd ten bedrage van € 3.453. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2006 de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 21 juli 2006 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007 te Arnhem. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaak 07/93. Eiseres noch haar gemachtigde [gemachtigde] is daar verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast. Op 9 november 2001 is [A] (erflaatster) overleden. Zij woonde in Nederland. Erflaatster was samen met haar zussen [X], eiseres, en [B] eigenaar van een vakantiewoning in Frankrijk. De koopovereenkomst van deze woning bevat de volgende bepaling (vertaling uit het Frans door een beëdigd vertaalster): “II — Betrekkingen tussen de kopers onderling: Mevrouw [A], mevrouw [B] en mevrouw [X] zullen het volledige eigendomsrecht op en het volledige bezit verkrijgen van de onroerende zaken en rechten die vanaf heden zijn verkocht; zij zullen het gemeenschappelijk bezit hiervan hebben gedurende hun leven en zij zijn uitdrukkelijk onderling overeengekomen, bij wijze van aleatoire clausule, dat de twee die als eersten overlijden, beschouwd worden alsof ze nooit enig eigendomsrecht op [in linkermarge handgeschreven met paraaf: en vruchtgebruik van] de genoemde onroerende zaken en rechten hebben gehad, welke volledig toebehoren aan degene van de drie kopers die als laatste overlijdt, voor wie onderhavige koop wordt gesloten en die aldus beschouwd wordt alsof zij altijd de enige eigenaar is geweest, vanaf de dag van de koop van de onroerende zaken en rechten die hiervan het voorwerp zijn. Bijgevolg mag geen van de kopers beschikken over de onroerende zaken en rechten zonder de uitdrukkelijke medewerking en toestemming van alle anderen, en de erfgenamen en rechthebbenden van degenen die komen te overlijden kunnen op de genoemde onroerende zaken en rechten geen enkel recht doen gelden, aangezien de langstlevende van de drie kopers moet worden beschouwd als enige eigenaar met een onvervreemdbaar eigendomsrecht op de verkochte onroerende zaken en rechten, [vijfde bladzijde] [paraaf] alsof zij deze altijd had bezeten”. Bij de aangifte recht van successie is aangegeven dat erflaatster ten tijde van haar overlijden een derde deel van een vakantiewoning bezat en dat die woning verkregen werd door [X] en [B]. In de toelichting werd aangegeven dat de eigendom door een clausule in de aankoopovereenkomst uit 1989 geruisloos over gaat aan de langstlevende zussen. De waarde van het aandeel van erflaatster in de woning is op € 28.000 geschat. Bij brief van 26 maart 2003 heeft verweerder de waarde van het aandeel van erflaatster in de woning vastgesteld op € 26.567. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiseres en [B] ieder voor de helft van deze waarde zullen worden aangeslagen. Met dagtekening van 25 juni 2003 heeft verweerder een aanslag recht van successie aan eiseres opgelegd, waarbij de belaste verkrijging is gesteld op € 13.283. Bij de uitspraak op bezwaar is deze aanslag gehandhaafd. In haar brief van 16 oktober 2003 schrijft eiseres, mede namens [B], aan verweerder dat “de overeenkomst, zoals voorheen, dat bij het overlijden van één van hen, de anderen eigenaars zouden zijn van de gehele woning, ondertussen teniet is gedaan, en is kunnen veranderd worden in de versie zoals deze oorspronkelijk door de 3 zusters is bedoeld”. De vakantiewoning is in 2003 (gedeeltelijk) verkocht. In de verkoopakte is bij de References de publication de volgende passage opgenomen: “Acquisition, avec stipulation de pacte aléatoire en usufruit seulement, suivant acte reçu (…) le 6 janvier 1989”. Op verzoek van eiseres en haar zus heeft de notaris op 21 maart 2006 een ‘attestation’ opgesteld, waarin de volgende passage is opgenomen: “Les biens et droits immobiliers situés sur la commune de CADENET (Vaucluse), 25 Rue Marceau, soit le lot numéro deux dépendant d'un immeuble cadastré Section G Lieudit « La Ville» N° 92 pour une contenance de 1 are, initialement acquis par Mesdames [C], [X] et [A] dans la proportion d'un tiers; indivis en pleine propriété pour chacune, avec stipulation que les deux premières mourantes seront considérées comme n'ayant jamais eu aucun droit de propriété sur 1'usufruit sur lesdits biens et droits immobiliers,” 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder eiseres terecht op grond van artikel 11 van de Successiewet 1956 (SW 1956) een aanslag in het recht van successie van € 3.453 heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres op basis van de koopovereenkomst uit 1989 de helft van het eigendomsrecht van erflaatster van de vakantiewoning in Frankrijk heeft verkregen of dat zij ter zake van dat eigendomsrecht het gedeelde recht van vruchtgebruik heeft verkregen. De waarde van het aandeel van erflaatster in de woning van € 26.567 is tussen partijen niet in geschil. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres en [B], op grond van de koopovereenkomst uit 1989, gezamenlijk het eigendomsrecht van erflaatster van de vakantiewoning hebben verkregen. Eiseres is van mening dat zij en [B] op grond van de koopovereenkomst slechts het vruchtgebruik van dat eigendomsrecht hebben gekregen, terwijl de erfgenamen de blote eigendom daarvan hebben verkregen. De waarde van het vruchtgebruik bedraagt volgens eiseres 10% van € 26.567. 4. Beoordeling van het geschil Artikel 11, eerste lid, van SW 1956 bepaalt dat indien het aandeel van een erflater in goederen, tengevolge van een overeenkomst, bij zijn overlijden hetzij verblijft of kan worden toegedeeld aan, hetzij kan worden overgenomen door de deelgenoten of één of meer van hen, wordt het verbleven, toegedeelde of overgenomen aandeel, voor de toepassing van deze wet, geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. Uit de koopovereenkomst van de onroerende zaak volgt dat erflaatster en haar zussen de gezamenlijke eigendom van de vakantiewoning hebben verkregen. Deze overeenkomst bevat tevens het beding dat de langstlevende de volledige eigendom van de vakantiewoning zal hebben. Uit deze overeenkomst blijkt niet dat een nadere wilsverklaring van eiseres en/of haar zus nodig is om het beding in werking te laten treden. Door het overlijden van erflaatster is het beding dan ook in werking getreden en heeft eiseres, met haar zus, het eigendomsrecht van erflaatster verkregen. Deze verkrijging is gebaseerd op de koopovereenkomst die in 1989 is gesloten en die ten tijde van het overlijden van erflaatster op 9 november 2001 van kracht was. Daarmee is sprake van het belastbare feit dat in artikel 11, eerste lid, van de SW 1956 is opgenomen. Uit de feiten volgt dat na de inwerkingtreding van voormeld beding door eiseres en haar zus, in het kader van de afwikkeling van de erfenis van erflaatster, nadere afspraken zijn gemaakt over de vakantiewoning. Eiseres heeft aangegeven dat deze afspraken in overeenstemming zouden zijn met de bedoeling van de partijen bij de koopovereenkomst; die bedoeling zou zijn dat eiseres en haar zus op grond van de koopovereenkomst slechts het vruchtgebruik van het eigendomsrecht van erflaatster zouden verkrijgen en de erfgenamen de blote eigendom. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet, omdat deze bedoeling niet uit onderdeel II van de koopovereenkomst blijkt. Eiseres heeft stukken overgelegd waaruit valt op te maken dat destijds is beoogd dat zij en haar zus het vruchtgebruik zouden verkrijgen ter zake van het eigendomsrecht van erflaatster. In dat verband merkt de rechtbank op dat in onderdeel II van de koopovereenkomst is opgenomen: “(…) en zij zijn uitdrukkelijk onderling overeengekomen, bij wijze van aleatoire clausule, dat de twee die als eersten overlijden, beschouwd worden alsof ze nooit enig eigendomsrecht op [in linkermarge handgeschreven met paraaf: en vruchtgebruik van] de genoemde onroerende zaken en rechten hebben gehad, welke volledig toebehoren aan degene van de drie kopers die als laatste overlijdt (…)”. Aan de toevoeging ‘en vruchtgebruik van’ verbindt de rechtbank niet de conclusie dat de langstlevende uiteindelijk het vruchtgebruik van het eigendomsrecht van de vooroverledenen zal verkrijgen, omdat uit het geheel van onderdeel II duidelijk blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de eigendom van de vakantiewoning uiteindelijk aan de langstlevende toekomt. De omstandigheid dat eiseres en haar zus feitelijk slechts het vruchtgebruik van het eigendomsrecht van erflaatster hebben verkregen is voor de beoordeling van deze zaak niet van belang, omdat die verkrijging niet is gebaseerd op de overeenkomst die ten tijde van het overlijden van erflaatster gold maar op de nadere afspraken die in 2003 zijn gemaakt. Om die reden gaat de rechtbank dan ook voorbij aan de verkoopakte uit 2003 en de ‘attestation’ van 21 juni 2006, waarin wordt gesproken over de verkrijging van het vruchtgebruik dan wel het ‘droit de propriété sur 1'usufruit’ door eiseres en haar zus. Uit het voorgaande volgt dat verweerder aan eiseres terecht op grond van artikel 11 van de SW 1956 een aanslag in het recht van successie van € 3.453 heeft opgelegd. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, als voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De griffier, De voorzitter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.