Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0230

Datum uitspraak2009-03-26
Datum gepubliceerd2009-04-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersH-16/2009
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afzonderlijke feiten. Ten eerste heeft hij valsheid in geschrifte gepleegd, bestaande uit het ondertekenen van documenten die niet conform de wettelijke regels waren opgemaakt. Daarnaast heeft hij het Land in de waan gelaten dat hij geen eigenaar was van zijn woning en daardoor vergoeding voor huurkosten opgestreken. Als korpschef van politie had hij een voorbeeldfunctie binnen de organisatie en in de samenleving. Verdachte krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar, en 180 uren dienstverlening. Daarnaast ontzetting uit het recht om het ambt van politieambtenaar te bekleden voor de duur van 3 jaar.


Uitspraak

Nummer H-16/2009 Uitspraak 26 maart 2009 Tegenspraak HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA STRAFVONNIS Gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 8 oktober 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [datum]l 1955 op St. Kitts en Nevis, wonende te Gulf Scallop [adres] Oysterpond, Sint Maarten. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 16 april 2008 en 17 september 2008, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van dat in hoger beroep van 5 maart 2009, telkens gehouden op Sint Maarten. Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Essed, naar voren is gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en verdachte zal veroordelen ter zake feit 1, valsheid in geschrift, in vereniging en ter zake feit 3, valsheid in geschrift, tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met ontzetting uit het recht het ambt van politieambtenaar te bekleden voor de duur van 5 jaar. Verdachte en zijn raadsman hebben het Hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren althans verdachte vrij te spreken. In eerste aanleg is verdachte vrijgesproken van het hem onder feit 2 tenlastegelegde. Hij is veroordeeld ter zake feit 1 en feit 3, gekwalificeerd als respectievelijk “medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd” en “valsheid in geschrifte” tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden onder de bepaling dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen en tot een geldboete ten bedrage van NAF. 10.000,- met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 200 dagen zal worden toegepast. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd: 1. (valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd) dat hij in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 31 augustus 2004 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, 43, althans een aantal, althans (een) immigration re-entry formulier (en) zijnde (een) geschrift(en) waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk valselijk dat/die formulier(en) geheel opgemaakt en/of nagemaakt (buiten het daartoe bestemde NAVAS-systeem) en/of in strijd met de waarheid op dat/die formulier(en) vermeld dat door de op dat/die formulier(en) genoemde perso(o)n(en) een aanvraag was ingediend voor een verblijfsvergunning en/of dat die perso(o)n(en) met dat/die document(en) naar het eiland St. Maarten NA kunnen terugkeren mits in het bezit van geldige reispapieren, en/of ter bevestiging van de juistheid van de gegevens dat/die formulier(en) van een stempel voorzien en/of dat/die formulier(en) ondertekend, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, het betrof onder meer formulieren met betrekking tot - [11 personen] - - - - - - - - - - (artikel 230 lid 1 Wetboek van Strafrecht); 2. (overtreding Landsverordening Toelating en Uitzetting) dat [M.B.] en/of [S.E.] en/of [S.P.] en/of [C.F.] en/of [K.D.] en/of [J.L] en/of, [R.D.] en/of [L.B.] en/of [P.S] en/of, [R.H.] en/of, [C.D.] en/of [A.C.] en/of [K.C.] en/of [R.T. en/of [L.R.] en/of [J.E.], in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, zonder dat hem/hun toelating ingevolge de bepalingen van de landsverordening Toelating en Uitzetting was verleend, de Nederlandse Antillen is/zijn binnengekomen, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door op een brief van de St. Maarten Cricket Association, d.d. 21 november 2006, een stempel en/of zijn functie en/of zijn handtekening te plaatsen en/of te vermelden ‘no objection to reentry of abovementioned players and coach’. (artikel 23 lid 1 Landsverordening Toelating en Uitzetting); 3 (valsheid in geschrifte) dat hij op of omstreeks 27 juni 2007, althans in of omstreeks de maand juni 2007, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, een (concept)brief van de Gezaghebber van het Eilandgebied St. Maarten Nederlandse Antillen, d.d. 27 juni 2007, gericht aan mr. [D.H.], zijnde (een) geschrift(en) waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk valselijk, immers in strijd met de waarheid in die brief vermeld: “By means of this letter, I hereby would like to inform you that the Central Government of the Netherlands Antilless, represented locally by the Lt. Governor of St. Maarten is herby terminating the lease agreement of your Property at Gulf Scallop [adres] as of July 1st 2007, upon your own request”, welke valsheid hierin bestond dat bedoeld onroerend goed geen eigendom van mr. [D.H.] (meer) was op 27 juni 2007 en/of dat de bedoelde huursituatie reeds op of omstreeks 12 februari 2004, althans in 2004 was beëindigd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan; (artikel 230 lid 1 Wetboek van Strafrecht); subsidiair, indien en voor zover voor het hiervoor ten laste gelegde geen veroordeling mocht volgen dat hij op of omstreeks 27 juni 2007, althans in of omstreeks de maand juni 2007, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift te weten een (concept)brief van de Gezaghebber van het Elandgebied St. maarten Nederlandse Antillen, d.d. 27 juni 2007, gericht aan mr. [D.H.], zijnde (een) geschrift(en) waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, welke valsheid hierin bestond dat in strijd met de waarheid in die staat brief vermeld: “By means of this letter, I hereby would like to inform you that the Central Government of the Netherlands Antilless, represented locally by the Lt. Governor of St. Maarten is herby terminating the lease agreement of your Property at Gulf Scallop [adres]) as of July 1st 2007, upon your own request”, terwijl bedoeld onroerend goed geen eigendom van mr. [D.H.] (meer) was op 27 juni 2007 en/of dat de bedoelde huursituatie reeds op of omstreeks 12 februari 2004, althans in 2004 was beëindigd, en welk gebruikmaken bestond uit het overhandigen ter tekening van die (concept)brief aan de gezaghebber van het eilandgebied St. Maarten; (artikel 230 lid 2 Wetboek van Strafrecht); meer subsidiair, indien en voor zover voor het hiervoor ten laste gelegde geen veroordeling mocht volgen (oplichting meermalen tezamen en in vereniging gepleegd) dat hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 27 juni 2007 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten tezamen en in vereniging met [D.H.] en/of Petrudon N.V., althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, opzettelijk het land de Nederlandse Antillen, heeft bewogen tot het (maandelijks) blijven overmaken/voldoen van een huurvergoeding met betrekking tot het onroerend goed bekend als Gulf Scallop [adres] aan Petrudon N.V., immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd de waarheid nadat [D.H.] en/of Petrudon N.V. de eigendom van genoemd onroerend op 12 februari 2004 aan hem, verdachte had(den) overgedragen, voornoemde overdracht verzwegen voor het land de Nederlandse Antillen en/of het eilandgebied Sint Maarten en/of (voor wat betreft Petrudon N.V.) zich voor blijven doen als verhuurder van genoemd onroerend goed, terwijl de huurvergoeding aan verdachte werd doorgegeven en/of een (concept)brief ter tekening aan de gezaghebber overhandigd, waarin stond vermeld dat de huurovereenkomst tussen Petrudon N.V. en het land de Nederlandse Antillen per 1 juli 2007 zou eindigen; (artikel 339 juncto artikel 49 lid 1 sub 1° Wetboek van Strafrecht) meer subsidiair, indien en voor zover voor het hiervoor ten laste gelegde geen veroordeling mocht volgen (heling) dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 27 juni 2007 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, opzettelijk, geld dat was verkregen door misdrijf, te weten oplichting van het land de Nederlandse Antillen door Petrudon N.V., in de periode van 1 februari 2004 tot en met 27 juni 2007, als geschenk heeft aangenomen en/of heeft vervoerd en/of heeft bewaard en/of heeft verborgen; (artikel 431 lid 2 Wetboek van Strafrecht). Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit omdat: 1. sprake is van grove schending van de beginselen van een goede procesorde doordat de verdachte na zijn aanhouding naar het Huis van Bewaring in Point Blanche is gebracht, hetgeen geen plaats van verhoor is als bedoeld in art. 74 Sv., en daar aan verhoren is onderworpen en aldus aan een onnodig grote en onrechtmatige psychologische druk is blootgesteld; 2. verdachte na zijn aanhouding niet is voorgeleid dan wel al is voorgeleid voordat hij op de “plaats van verhoor” is aangekomen. 3. geen aanleiding bestond om de verdachte met groot machtsvertoon en onder medebrengen van de pers bij zijn huis aan te houden en een huiszoeking in zijn woning en zijn kantoor in het politiebureau te Philipsburg te doen, zodat dat optreden in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit; 4. verdachte op 7 november 2007 als getuige is gehoord in een zaak tegen een medeverdachte over hetgeen verdachte thans onder feit 1 is tenlastegelegd op een moment dat de officier van justitie hem reeds als verdachte voor dit feit aanmerkte terwijl de bij dat verhoor aanwezige officier van justitie verdachte toen niet de cautie heeft gegeven of op zijn verschoningsrecht heeft gewezen noch heeft meegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt. 5. ten aanzien van het onder drie ten laste gelegde feit door de minister van justitie bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat met terugbetaling van de volgens het Land ten onrechte aan Petrudon N.V. betaalde huur deze kwestie volledig zou zijn afgedaan en dat hij daar dus ook niet strafrechtelijk voor vervolgd zou worden. Wat het eerste punt betreft is het Hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verdachte na zijn aanhouding naar het Huis van Bewaring is gebracht en daar is verhoord niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is geweest van ongeoorloofde pressie van de kant van de politie. Het Hof overweegt verder dat niet aannemelijk is geworden dat de door verdachte gestelde intimiderende werking van de plaats van verhoor alleen werd veroorzaakt door juist die plaats van verhoor. Met andere woorden: het Hof acht het niet aannemelijk dat verdachte anders zou hebben gereageerd indien de periode van verhoor en inverzekeringstelling op het politiebureau ten uitvoer zou zijn gelegd. Uit de weergave van de verhoren blijkt niet dat sprake is geweest van enige pressie. Zo is verdachte bij de aanvang van het eerste verhoor om 08.15 uur op 5 februari 2008 gevraagd of hij bereid is om een verklaring af te leggen, waartoe hij zijn bereidheid heeft uitgesproken. Dit verhoor is afgesloten om 09.10 uur waarbij verdachte heeft verklaard niet te hebben gevoeld dat hij onder mentale en/of lichamelijke druk werd gezet terwijl dit verhoor is geschorst van 08.45 uur tot 08.55 uur voor overleg met de piketraadsman. Ook in de overige verhoren heeft verdacht verklaard niet te hebben gevoeld onder mentale en/of lichamelijke druk te zijn gezet zodat niet aannemelijk is geworden dat hij aan grote en onrechtmatige psychologische druk zou zijn blootgesteld. Het Hof is wat dit punt betreft verder van oordeel dat er geen rechtsregel bestaat waaruit moet worden afgeleid dat een Huis van Bewaring, waar verdachte naar toe is gebracht, niet kan dienen als plaats van verhoor als bedoeld in art. 74 Sv. Wat het tweede punt betreft heeft het Hof geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het door de verbalisanten Adamus en Hek op 6 februari 2008 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal voor zover inhoudende dat verdachte in zijn woning terstond na zijn aanhouding is voorgeleid voor de aldaar aanwezige officier van justitie. Waar de voorgeleiding vooral tot doel heeft om de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van de aanhouding te toetsen, moet het er verder voor worden gehouden dat dit toen ook is geschied. Het Hof heeft verder nog geconstateerd dat het inverzekeringsstellingsverhoor heeft plaatsgevonden op 5 februari 2008, 13.30 uur waar verdachte om 06.40 uur is aangehouden. Enige onrechtmatigheid wat dit punt betreft is dan ook niet aannemelijk geworden. Wat betreft het derde punt komt het Hof tot hetzelfde oordeel als het Gerecht in eerste aanleg. Dit betekent dat, gezien de jegens de verdachte gerezen verdenking, aanhouding en doorzoeking van zijn woning en werkplek gerechtvaardigd was. Niet gebleken is dat bij toepassing van deze dwangmiddelen is gehandeld in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat deze dwangmiddelen veel aandacht in de pers gekregen hebben, maakt dit oordeel niet anders, nu niet is gebleken dat dit voor rekening van het openbaar ministerie dient te komen. Verdachte werd op 7 november 2007 niet als verdachte gehoord, maar als getuige in de zaak van een ander. Hem hoefde daarom geen cautie te worden gegeven. Wel kwam hem het in art. 253 Sv bedoeld verschoningsrecht toe maar er bestaat geen recht om daarop gewezen te worden. Evenmin was de officier van justitie verplicht de verdachte erop te wijzen dat hij verdachte was. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de verdachte in enig belang is geschaad doordat hij bij het getuigenverhoor er niet op is gewezen dat hij verdachte was en dat hem het genoemde verschoningsrecht toekwam. Ook het vierde punt slaagt dus niet. Ook wat het vijfde punt betreft schaart het Hof zich achter het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg. Uit de verklaringen van de getuigen is niet aannemelijk geworden dat de minister van justitie aan verdachte heeft toegezegd dat hij niet strafrechtelijk vervolgd zou worden. Aan de gesprekken die hij met de minister over de terugbetaling van geld in het kader van de huurkwestie heeft gehad, heeft de verdachte in redelijkheid ook niet het vertrouwen mogen ontlenen dat hij niet vervolgd zou worden. Van de verdachte, politiecommissaris, mag worden verwacht dat hij weet dat vervolgingsbeslissingen primair door de officier van justitie worden genomen, dat de Minister van Justitie als regel hiervoor geen specifieke aanwijzingen aan het Openbaar Ministerie pleegt te geven en dat, indien in uitzonderlijk gevallen zo’n aanwijzing wel wordt gegeven, de uiteindelijke beslissing tot vervolging niet bij de Minister van Justitie ligt. Voor zover de Minister van Justitie al enige toezegging heeft gedaan, ligt voor de hand aan te nemen dat deze betrekking had op de vraag of tegen de verdachte een civiele vordering zou worden ingesteld. Bij onduidelijkheid hierover lag het op de weg van verdachte hier nadere vragen over te stellen aan de Minister van Justitie. Gelet op het vorenstaande is niet gebleken van een door met de opsporing belaste ambtenaren gemaakte ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Nu bij het onderzoek ter terechtzitting ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die daaraan in de weg staan, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Bewijsuitsluiting Verdachte en zijn raadsman hebben op grond van de hiervoor vermelde vijf punten ook een beroep op bewijsuitsluiting gedaan. Gelet op vorenstaande bestaat daar evenmin grond voor omdat immers niet aannemelijk is geworden dat sprake is van door middel van normschending verkregen bewijsmiddelen. Er is evenmin sprake van door middel van normschending veroorzaakt nadeel. Vrijspraak Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 2 heeft begaan. De in dat feit als misdrijf gekwalificeerde en omschreven gedragingen zijn op grond van art. 23 lid 4 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting namelijk overtredingen. Hij moet daarvan om die reden worden vrijgesproken. Het Hof acht evenmin bewezen dat verdachte het onder 3, primair en subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het Hof is het wat dat betreft met verdachte en zijn raadsman eens dat de woorden “your property” in de betreffende conceptbrief in het kader van de huurovereenkomst waarin deze brief is geschreven, niet gelezen/vertaald behoren te worden als “uw eigendom” maar als “het van u gehuurde huis”. De bewezenverklaring Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd onder 1 en onder 3, meer subsidiair, met dien verstande dat het bewezen acht: 1. dat hij omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 31 augustus 2004 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander 43 immigration re-entry formulieren, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, opzettelijk valselijk die formulieren opgemaakt (buiten het daartoe bestemde NAVAS-systeem) en ter bevestiging van de juistheid van die formulieren die formulieren ondertekend, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, het betrof onder meer formulieren met betrekking tot - [11 personen] - - - - - - - - - - 3. dat hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 27 juni 2007 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid opzettelijk het land de Nederlandse Antillen, heeft bewogen tot het (maandelijks) blijven overmaken/voldoen van een huurvergoeding met betrekking tot het onroerend goed bekend als Gulf Scallop [adres] aan Petrudon N.V., immers heeft hij, verdachte, met vooromschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd de waarheid nadat de eigendom van genoemd onroerend op 12 februari 2004 aan hem, verdachte is overgedragen, voornoemde overdracht verzwegen voor het land de Nederlandse Antillen en/of het eilandgebied Sint Maarten terwijl de huurvergoeding aan verdachte werd doorgegeven. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte de hiervoor omschreven feiten heeft begaan, op de inhoud van de navolgende wettige bewijsmiddelen. 1. De door verdachte tijdens de zitting in hoger beroep afgelegde verklaring voor zover inhoudende: De “immigration re-entry documenten” zijn ontworpen door [hoofd vreemdelingendienst], die in die tijd hoofd van de Vreeemdelingendienst was. Met dat document konden vreemdelingen die nog niet alle papieren hadden, Sint Maarten verlaten en toch weer terugkeren. [hoofd vreemdelingendienst] maakte dit ontwerp na afloop van de twee “Grace Periods”. Het document van [hoofd vreemdelingendienst] wordt niet aangemaakt door het NAVAS-systeem. [hoofd vreemdelingendienst] heeft mij zijn ontwerp laten zien. Ik heb de in de tenlastelegging genoemde 43 documenten nadat zij aan mij zijn voorgelegd en door mij zijn gezien, op kantoor ondertekend in de periode van 1 april 2004 tot en met 31 augustus 2004. U, voorzitter, houdt mij voor dat volgens art. 8 tweede lid van het Toelatingsbesluit de modellen voor onder meer het bewijs van terugkeer door de Minister van Justitie worden vastgesteld. Ik heb daar verder geen commentaar op behalve dan dat de toenmalige Gezaghebber van Sint Maarten het eens was met het door [hoofd vreemdelingendienst] ontworpen document. Mijn vrouw en ik zijn op 12 februari 2004 eigenaar geworden van de woning Gulf Scallop [adres] 1. Dat huis was in 1994 door het Land van Petrudon N.V. gehuurd en werd en wordt nog steeds door mij bewoond. Het Land betaalde tot ongeveer mei 2007 maandelijks de huur aan Petrudon N.V. en Petrudon N.V. betaalde nadat mijn vrouw en ik eigenaar van de woning zijn geworden, die ontvangen huurpenningen door aan mij. 2.1 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0412), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [A.]l, ondertekend en gedagtekend op 19 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.2 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0415), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [B.], ondertekend en gedagtekend op 18 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.3 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0416), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [C.], ondertekend en gedagtekend op 5 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.4 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0417), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [D.], ondertekend en gedagtekend op 29 juni 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.5 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0422), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [E.], ondertekend en gedagtekend op 25 juni 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.6 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0423), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [F.], ondertekend en gedagtekend op 27 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.7 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0424), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [G.], ondertekend en gedagtekend op 14 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.8 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0425), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [H.], ondertekend en gedagtekend op 12 augustus 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.9 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0428), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [I.], ondertekend en gedagtekend op 12 augustus 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.10 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0430), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [J.], ondertekend en gedagtekend op 10 juni 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.11 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0431), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [K.], ondertekend en gedagtekend op 12 augustus 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.12 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0433), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [L.], ondertekend en gedagtekend op 23 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.13 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0434), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [M.], ondertekend en gedagtekend op 7 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.14 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0436), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [N.], ondertekend en gedagtekend op 27 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.15 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0437), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [O.], ondertekend en gedagtekend op 13 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.16 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0438), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [P.], ondertekend en gedagtekend op 14 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.17 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0439), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [Q], ondertekend en gedagtekend op 5 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.18 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0440), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [R], ondertekend en gedagtekend op 7 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.19 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0441), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [S], ondertekend en gedagtekend op 7 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.20 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0442), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [T], ondertekend en gedagtekend op 7 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.21 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0443), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [U.], ondertekend en gedagtekend op 5 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.22 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0444), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [V], ondertekend en gedagtekend op 15 juni 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.23 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0445), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [W.], ondertekend en gedagtekend op 23 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.24 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0450), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [X], ondertekend en gedagtekend op 10 augustus 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.25 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0451), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [Y], ondertekend en gedagtekend op 21 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.26 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0452), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [Z], ondertekend en gedagtekend op 30 maart 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.27 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0454), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [A.A.], ondertekend en gedagtekend op 12 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.28 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0455), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [B.B.], ondertekend en gedagtekend op 26 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.29 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0456), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [C.C.], ondertekend en gedagtekend op 13 augustus 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.30 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0458), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [D.D.], ondertekend en gedagtekend op 14 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.31 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0459), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [E.E.], ondertekend en gedagtekend op 13 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.32 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0460), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [F.F.], ondertekend en gedagtekend op 7 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.33 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0461), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [G.G.], ondertekend en gedagtekend op 12 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.34 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0463), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [H.H.], ondertekend en gedagtekend op 5 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.35 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0464), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [I.I.], ondertekend en gedagtekend op 27 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.36 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0465), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [J.J.], ondertekend en gedagtekend op 16 juni 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.37 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0466), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [K.K.], ondertekend en gedagtekend op 23 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.38 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0467), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [L.L.], ondertekend en gedagtekend op 7 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.39 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0470), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [M.M.], ondertekend en gedagtekend op 6 mei 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.40 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0471), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [N.N.], ondertekend en gedagtekend op 10 augustus 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.41 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0472), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [O.O.], ondertekend en gedagtekend op 9 juli 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.42 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0474), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [P.P], ondertekend en gedagtekend op 7 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 2.43 een schriftelijk stuk (proces-verbaal pagina 0477), getiteld “IMMIGRATION RE-ENTRY-DOCUMENT” op naam van [Q.Q.], ondertekend en gedagtekend op 23 april 2004 en voorzien van de naamstempel van de verdachte. 3. een proces-verbaal van politie d.d. 6 februari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren W.C.P. Das en M. van Dusschoten, respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee, tevens beiden buitengewoon agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de getuige [hoofd vreemdelingendienst]: In het verleden bestond er een “cultuurtje” dat een vreemdeling die bij de Immigratiedienst kwam en vertelde dat hij naar zijn land van herkomst wilde en terug wilde komen zonder problemen. Met problemen bedoel ik dat er geen eenduidig beleid was met betrekking tot de toegang op Sint Maarten. Ik wilde van dit cultuurtje af en heb nagedacht over een oplossing. Mijn oplossing was de ontwikkeling van het Immigration Re-entry Document (IRD). Dit heb ik voorgesteld aan [verdachte]. Ik heb de naam veranderd van “Client Kopy” in “IRD”. Ik heb hem een voorbeeld laten zien en hij heeft me hierop kritische technische vragen gesteld. Hij vroeg me hoe ik het IRD op ging maken en hoe ik ging beoordelen wie er recht op hadden. Dit speelde zich allemaal af na de Grace Period. [verdachte] keurde het voorstel goed. Ik weet dat [verdachte] ongeveer 50 IRD’s heeft ondertekend. 4. een proces-verbaal van politie d.d. 26 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar M.J. Martha, landsrechercheur, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de getuige [getuige 1]: Ongeveer twee jaar geleden zaten wij met een groep in het kantoor op het werk. Er ontstond een discussie over het re-entry formulier dat [hoofd vreemdelingendienst] had ontwikkeld. [hoofd vreemdelingendienst] kwam op dat moment het kantoor binnen. Wij zeiden tegen hem dat het re-entry formulier dat hij zelf ontwikkeld had niet gebruikt mocht worden omdat in het NAVAS-systeem al een formulier voorhanden was dat officieel gebruikt werd. Ook zeiden wij tegen hem dat de Grace Period al voorbij was. [hoofd vreemdelingendienst] zei dat wij het door hem ontwikkelde model ook zouden gebruiken omdat korpschef [verdachte] het okay vond. 5. een proces-verbaal van politie d.d. 21 januari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren P.J. Hek en J.V. Augusta, respectievelijk landsrechercheur en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, tevens buitengewoon agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de getuige [getuige 2]: Het waren geen officiële re-entry permits. Deze niet officiële documenten werden toen gebruikt voor bepaalde mensen. Met bepaalde mensen bedoel ik mensen uit hun kring. Met hun bedoel ik de chefs die de Immigration re-entry documenten ondertekend hebben. Het is alom bekend dat er tijdens de Grace Period een “Immigration Grace Period Copy Client” document afgegeven werd aan de illegale vreemdelingen om in hun land van herkomst hun documenten op te kunnen halen en vervolgens er mee terug te kunnen keren. Na deze periode werd het ons van de Vreemdelingen administratie bekend dat de “Immigration Grace Period Copy Client” document niet meer afgegeven mocht worden. Ik was tegen het opmaken van het Immigration re-entry document want dit document was niet volgens de regelgeving en procedures. 6. een proces-verbaal van politie d.d. 11 december 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren P.J. Hek en J.V. Augusta, respectievelijk landsrechercheur en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, tevens buitengewoon agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de getuige [getuige 3]: Ik wist niet dat het op mijn naam gestelde Immigration re-entry document valselijk was opgemaakt. Doordat ik de naamstempels van de korpschef [verdachte] op het document zag, was ik er van overtuigd dat ik een authentiek document had. 7. een proces-verbaal van politie d.d. 11 december 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren P.J. Hek en J.V. Augusta, respectievelijk landsrechercheur en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, tevens buitengewoon agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de getuige [getuige 4]: Ik wist niet dat het op mijn naam opgemaakte Immigration re-entry document valselijk was opgemaakt. 8. een door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 16 juni 2008 van de getuige [getuige 5], voor zover inhoudende, als zakelijk weergeven verklaring van [getuige 5] voornoemd: Ik ben Gezaghebber van het eiland Sint Maarten en als mandataris verantwoordelijk voor de huurbetalingen gedaan door de Minister van Financien. De heer [verdachte] ontving in strijd met de regels huursubsidie terwijl hij een eigen woning had. Een ontvanger van huursubsidie van het Land is verplicht de huursubsidie te laten stopzetten als hij geen huurder meer is. 9. een door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 17 juni 2008 van de getuige [getuige 6], voor zover inhoudende, als zakelijk weergeven verklaring van [getuige 6] voornoemd: Na de verkoop van het huis aan [verdachte] bleef ik namens Petrudon N.V. de door het Land betaalde huurpenningen voor het huis innen. Ik betaalde die huurpenningen door aan Holiday. 10. een op 25 augustus 1994 door het Land als huurder en Petrudon Architects & Construction N.V. als verhuurder ondertekende huurovereenkomst betrekking hebbend op de woning Cherry Hill Estate,[adres] (proces-verbaal pag. 119-123). 11. een op 26 augustus 1994 door de Gezaghebber van het eilandgebied Sint Maarten als vertegenwoordiger van de Minister van Financiën als verhuurder en [verdachte] als huurder ondertekende huurovereenkomst betrekking hebbend op de woning Cherry Hill Estate, [adres] (proces-verbaal pag. 124-126). Bewijsoverwegingen Feit 1. De valsheid van de documenten is niet erin gelegen dat zij buiten het NAVAS-systeem tot stand zijn gekomen, maar dat zij niet zijn opgesteld volgens een door de Minister van Justitie opgesteld model. Het zijn ook geen “Kopie-Cliënt formulieren” zoals die tijdens de twee “Grace Periods” zijn gebruikt, hetgeen aanstonds duidelijk is, omdat zij anders zijn getiteld. Aan het bewijs van het oogmerk om de documenten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken staat niet in de weg dat een aantal medewerkers bekend was met de valsheid van de documenten. Niet gebleken is immers dat dit voor alle medewerkers gold en ten minste een aantal van de personen op wiens naam het document was gesteld, was met de valsheid ervan niet bekend. Het betoog dat van enig reëel nadeel geen sprake is, wordt niet gevolgd. Nu het handelen van de verdachte mogelijk maakte dat illegale personen op het eiland terugkeerden, is de mogelijkheid dat daardoor nadeel zou ontstaan niet denkbeeldig. Feit 3, meer subsidiar. Verdachte ontving van het Land voor het door hem bewoonde huis een vergoeding voor de door hem te betalen huurpenningen. Waar hij de door het Land aan Petrudon N.V. betaalde huurpenningen vanaf omstreeks februari 2004 van Petrudon N.V. ontving omdat hij vanaf 12 februari 2004 de eigenaar was, had hij geen daadwerkelijke huurlasten meer, zodat hij geen recht meer had op de huurvergoeding. Hij had dat ook moeten begrijpen, wat er ook zij van zijn stelling dat civielrechtelijk een huurovereenkomst is blijven bestaan. De kwalificatie en strafbaarheid van de feiten Het bewezene levert op: feit 1: medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 230, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen; feit 3: oplichting, strafbaar gesteld bij artikel 339 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van deze feiten opheffen of uitsluiten zijn niet aannemelijk geworden. De feiten zijn derhalve strafbaar. De strafbaarheid van de verdachte De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheffen of uitsluiten. De op te leggen straf Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, wordt de na te noemen beslissing passend geacht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afzonderlijke feiten. Ten eerste heeft hij valsheid in geschrifte gepleegd bestaande uit het ondertekenen van documenten waarvan hij wist dan wel behoorde te weten dat ze niet conform de wettelijke regels waren opgemaakt. De documenten werden verstrekt aan willekeurige personen waarvan verdachte en zijn mededader bepaalden dat die personen, hoewel hun status niet regulier was, Sint Maarten mochten in- en uitreizen. De documenten waren niet conform het wettelijk systeem opgemaakt zodat de betreffende personen het risico liepen bij terugkeer op Sint Maarten niet toegelaten te worden. Duidelijke richtlijnen over wie voor die documenten in aanmerking kwam waren er niet, zodat er in zoverre een element van willekeur aanwezig was. Aldus heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het overheidsbeleid terwijl hij een functie had waarmee hij die integriteit juist diende te verdedigen. Hierbij weegt eveneens mee dat de betreffende valse documenten alleen op Sint Maarten werden gebruikt terwijl juist bij toelating en uitzetting van vreemdelingen een landelijk gelijk beleid via gelijke documenten van belang is. Deze handelswijze heeft willekeur in het handelen van de landelijke overheid tot gevolg gehad. Wat er zij van de intenties van de verdachte – kennelijk had hij slechts de hanteerbaarheid van het probleem van de illegalen op het oog – vastgesteld moet worden dat een oneigenlijk middel is gebruikt. Daarvan had de verdachte zich dienen te onthouden, te meer nu hij als korpschef van politie een voorbeeldfunctie vervulde binnen zijn organisatie en in de samenleving. Gelet daarop is strafoplegging onontkoombaar. Bij de oplichting in de huurkwestie heeft de verdachte het Land in de waan gelaten dat hij geen eigenaar van de woning was, daarmee het Land voorspiegelend huurder te zijn waarbij hij heeft verzwegen dat de door het Land aan Petrudon N.V. betaalde huurpenningen door die N.V. aan hem werden betaald. Slechts persoonlijk financieel gewin, althans het voorkomen van persoonlijk financieel nadeel, moet de verdachte hierbij voor ogen hebben gestaan. Dit wordt de verdachte zwaar aangerekend. Mede omdat verdachte de laakbaarheid van beide feiten niet inziet terwijl van een politie-ambtenaar in zijn functie anders mag worden verwacht, is de gevorderde ontzetting uit het ambt van politieambtenaar op zijn plaats, met dien verstande dat het Hof een andere duur van ontzetting zal uitspreken dan de procureur-generaal heeft gevorderd. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 33, 34, 49 en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP Het Hof: vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 8 oktober 2008 en doet opnieuw recht als volgt; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 en feit 3, primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij; verklaart bewezen dat de verdachte het onder de feit 1 en onder feit 3, meer subsidiar ten laste gelegde, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij; kwalificeert het bewezen verklaarde als bovenomschreven; verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) jaar; bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het Hof later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee (2) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of de hierna gestelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde honderdentachtig (180) uren dienstverlening in de vorm van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte zal verrichten onder regie van de Reclassering, aan te vangen binnen 1 maand na onherroepelijk worden van het vonnis en te voltooien binnen 9 maanden na aanvang. ontzet de veroordeelde uit het recht om het ambt van politie-ambtenaar te bekleden voor de duur van drie (3) jaar. Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en J. Recourt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 26 februari 2009.