Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0369

Datum uitspraak2009-04-03
Datum gepubliceerd2009-04-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/861259-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen 420 ter WvSr; voortdurende (strafbare) toestand.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/861259-08 Uitspraak d.d. : 03 april 2009 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in [detentieadres] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 10 december 2008 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 29 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; artikel 3 Opiumwet; 2. hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2002 tot en met 10 december 2008, in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, op na te melden tijdstippen na te melden voorwerpen en/of hoeveelheid geld verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerpen en/of geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf: a) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2002 tot en met 10 december 2008, een motor (merk Harley Davidson), b) in of omstreeks de periode van 08 mei 2004 tot en met 15 maart 2008, een personenauto (merk Audi, type A4 Avant, [kenteken]); c) in of omstreeks de periode van 11 maart 2008 tot en met 10 december 2008, een personenauto (merk Audi, type A4 Cabriolet, [kenteken]), d) op 10 december 2008 156.922 Euro; artikel 420ter Wetboek van Strafrecht; althans indien ter zake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2002 tot en met 10 december 2008, in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een motor (merk Harley Davidson) en/of een personenauto (merk Audi, type A4 Avant, [kenteken]) en/of (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 156.922 Euro en/of een personenauto (merk Audi, type A4 Cabriolet, [kenteken]), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; artikel 420bis subsidiair 420quater Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De verdediging heeft zich te dien aanzien op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie (partieel) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de vervolging van het witwassen van de gelden die in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Hiertoe voert de raadsman het volgende aan. Het aangetroffen geld is afkomstig van misdrijven waarvoor verdachte al eerder in 2003 ter zake witwassen is veroordeeld. Verdachte had de gelden gereserveerd voor de betaling van een tegen hem ingestelde ontnemingvordering, waartegen hij beroep heeft ingesteld en waarop het gerechtshof thans nog niet heeft beslist. Gelet op deze eerdere veroordeling kan verdachte ingevolge het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niet nogmaals worden vervolgd voor het witwassen van eerder vermeld geldbedrag, hetgeen tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. De officier van justitie voert aan dat de eerdere veroordeling van verdachte ter zake witwassen een geheel ander karakter had dan hetgeen thans onder 2 ten laste is gelegd. De witwashandeling bestond destijds uit het inwisselen van Engelse ponden, waarbij de betreffende bedragen ook niet overeenkomen met de op 10 december 2008 in de woning van verdachte aangetroffen hoeveelheid geld. Het betreft hier derhalve een geheel ander feitencomplex, wat maakt dat artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht in deze niet van toepassing is. Bovendien is witwassen een voortdurend delict, hetgeen wil zeggen dat de handeling strafbaar is zo lang de illegale toestand voortduurt. De redenering van de raadsman is overigens ook niet conform de ratio van de witwasbepaling die een ruime interpretatie beoogd en er op is gericht om zo veel mogelijk illegale gelden aan het economische verkeer te onttrekken. De rechtbank oordeelt als volgt. Verdachte is eerder in 2003 bij vonnis van de rechtbank veroordeeld voor het witwassen van gelden. Hij heeft toen per bank op verschillende tijdstippen uit strafbare feiten afkomstige bedragen (vreemde valuta) omgewisseld. Hij verklaart nu dat de gelden die op 10 december 2008 bij hem in de woning zijn aangetroffen afkomstig zijn van misdrijven waarvoor hij reeds in 2003 is veroordeeld ter zake witwassen. De rechtbank merkt allereerst op dat de stelling dat de in het huis van verdachte aangetroffen bedrag ad € 156.100,-- afkomstig zou zijn uit strafbare feiten waarvoor hij reeds in 2003 veroordeeld is, op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt is. De rechtbank merkt ten tweede op dat bij verdachte in huis gesealde pakketten met soft drugs gevonden zijn, tot een gewicht van 40 kilogram. Tevens is er bij verdachte in huis verpakkingsmateriaal gevonden, dat sterk lijkt op het verpakkingsmateriaal waarin de verdovende middelen zijn gesealed en is er bij hem thuis een sealapparaat gevonden. Deze feiten en omstandigheden in combinatie met het feit dat verdachte in het verleden is veroordeeld wegens grootschalige drugshandel, brengen de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is te achten dat het gevonden geldbedrag nog afkomstig zou zijn van drugshandel van vóór 2003. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat - zo het al om geld zou gaan dat verdachte vanaf 2003 in zijn bezit heeft - verdachte in dit geval geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht omdat het voorhanden hebben van illegale gelden een voortdurende toestand betreft. Verdachte heeft in de tussentijd ruimschoots de gelegenheid gehad de door hem gestelde verboden toestand te beëindigen. Door deze situatie te laten voortbestaan en het geld te verstoppen in een kluis onder de wasmachine heeft verdachte opnieuw een strafbare gedraging gepleegd, op grond waarvan vervolging door het openbaar ministerie mogelijk is. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn verder geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 maart 2009 gevorderd dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Immers heeft verdachte ten aanzien van het merendeel van de feiten een belastende verklaring afgelegd, die tezamen met de overige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten dient te leiden. De raadsman bepleit te dien aanzien het volgende. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde Voor wat betreft het aanwezig hebben van de onder 1 ten laste gelegde verdovende middelen, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde Met de aanschaf van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde auto’s heeft verdachte de herkomst trachten te verhullen van gelden die van misdrijf afkomstig zijn, hetgeen volgens de raadsman witwassen oplevert in de zin van het bepaalde in artikel 420bis e.v. van het Wetboek van Strafrecht. Het feit dat aan de betreffende auto’s inruil ten grondslag heeft gelegen maakt echter dat deze niet als afzonderlijke witwasdelicten kunnen worden aangemerkt, hetgeen van belang is voor de vraag of er in deze sprake is van gewoonte witwassen in de zin van artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft de Harley Davidson kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat - mocht de motor al aan verdachte toebehoren - deze betaald is met gelden die uit misdrijf afkomstig zijn. In een situatie als de onderhavige moet men er voor waken dat alle bezittingen van een verdachte als zodanig worden aangemerkt. Verdachte dient dan ook hiervan te worden vrijgesproken. Gelet op de hiervoor aangevoerde niet-ontvankelijkheid ten aanzien van de in de woning van verdachte aangetroffen gelden, alsmede het gestelde met betrekking tot de aangeschafte auto’s en de bepleitte vrijspraak voor wat betreft de ten laste gelegde Harley Davidson, is de raadsman van mening dat gewoonte witwassen zoals onder 2 primair ten laste is gelegd niet bewezen kan worden en verdachte dan ook hiervan dient te worden vrijgesproken. 7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2009 en bij de politie d.d. 21 januari 2009 , alsmede het proces-verbaal van onderzoek in de woning van verdachte d.d. 10 december 2008 , het proces-verbaal monsterneming d.d. 10 december 2008 en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste (zoals onder 7.3 weergegeven) heeft begaan. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2009 en bij de politie d.d. 21 januari 2009 , alsmede de processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , als ook een tweetal geschriften inhoudende de chronologische overzichten van de tenaamstelling van de betreffende auto’s, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voor wat betreft de ten laste gelegde personenauto’s, te weten een Audi, type A4 Avant, [kenteken] en een Audi, type A4 Cabriolet, [kenteken], het onder 2 primair ten laste gelegde (zoals onder 7.3 weergegeven) heeft begaan. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2009 en bij de politie d.d. 21 januari 2009 , alsmede het proces-verbaal van onderzoek in de woning van verdachte d.d. 10 december 2008 en een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2008 , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voor wat betreft de in zijn woning aangetroffen geldbedragen, het onder 2 primair ten laste gelegde (zoals onder 7.3 weergegeven) heeft begaan. In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het inruilen van de auto, type Audi A4 Avant een nieuwe witwashandeling heeft begaan. Niet alleen levert een dergelijke inruilhandeling op zich al een witwasgedraging op vanwege het omzetten van een uit illegale gelden verkregen goed, doch ook wordt de meerwaarde van de auto opnieuw gefinancierd met gelden die afkomstig zijn van misdrijven. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman. De rechtbank merkt op dat verdachte onvoldoende legale inkomsten heeft gehad om het bezit van een dure auto en een bedrag ad € 156.922,-- te verklaren, dat verdachte zich opnieuw met drugshandel cq drugsopslag heeft ingelaten en dat verdachte ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij het bij hem aanwezig zijnde vermogen nimmer bij de belastingdienst middels een aangifte heeft gemeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de auto’s en de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Ten aanzien van de motor van het merk Harley Davidson is de rechtbank van oordeel dat het strafdossier onvoldoende gegevens bevat met betrekking tot de vermogenspositie van verdachte over het jaar waarin verdachte dit voorwerp heeft aangeschaft. Hierdoor is de rechtbank niet in staat te beoordelen of de motor is gefinancierd met gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken. 7.3 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 10 december 2008 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en 29 kilogram hennep, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij in de periode van 08 mei 2004 tot en met 10 december 2008, in de gemeente Venlo van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte: a. in de periode van 08 mei 2004 tot en met 15 maart 2008, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto merk Audi, type A4 Avant, [kenteken] verworven, voorhanden gehad en omgezet; b. in de periode van 11 maart 2008 tot en met 10 december 2008, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto merk Audi, type A4 Cabriolet, [kenteken] verworven en voorhanden gehad; c. op 10 december 2008, € 156.922,-- voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen en geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. 8. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod; het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet; ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 420ter juncto artikel 420bis juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; en een gewoonte maken van witwassen; het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 420ter juncto artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 20 maart 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de gevorderde straf rekening gehouden met de aard van de strafbare gedragingen alsmede met de omstandigheid dat verdachte al eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft te dien aanzien aangevoerd dat in vergelijking met een door het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch in een soortgelijke strafzaak (zaak [naam]) opgelegde straf de door de officier van justitie in deze gevorderde straf te hoog is. In plaats van de door de officier van justitie gevorderde straf berekent de raadsman aan de hand van de door het Hof gehanteerde uitgangspunten een gevangenisstraf voor een maximale duur van 9 maanden, waarbij hij zijn verweer voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid ten aanzien van de in de woning van verdachte aangetroffen gelden nog buiten beschouwing heeft gelaten. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen (40 kg.) in zijn bezit gehad. Daarnaast heeft hij de illegale herkomst trachten te verhullen van een geldbedrag en twee auto’s. De rechtbank acht dergelijke misdrijven ernstig en overweegt hiertoe als volgt. Ten aanzien van bezit van verdovende middelen Verdovende middelen zoals bij verdachte aangetroffen schaden de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen een ontwrichtende werking heeft op de samenleving en zodoende de maatschappij in zijn geheel schade berokkent. Ten aanzien van witwassen Witwassen van illegale gelden tast de integriteit aan van het financiële en economische verkeer en vormt zodoende een bedreiging voor de openbare orde. Immers worden gelden met een criminele oorsprong in het legale verkeer gebracht zonder dat dit voor (bonafide) deelnemers aan het verkeer kenbaar is. Deze personen worden dus ongemerkt betrokken bij het handelen van criminelen. Anderen die wel op de hoogte zijn, worden door de vaak grote sommen geld die er mee gemoeid zijn in de verleiding gebracht om hun medewerking te verlenen aan de betrokken constructies, door bijvoorbeeld hun diensten aan te bieden, expertise beschikbaar te stellen of door gebruikmaking van de gelegenheid die een bepaalde functie hun biedt. In het uiterste geval kunnen witwaspraktijken er zelfs toe leiden dat van misdrijf afkomstige geld een machtsfactor wordt die de samenleving corrumpeert. Witwassen vormt aldus een bedreiging voor de maatschappelijke orde. Verdachte heeft zich hier mede schuldig aan gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke misdrijven. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsrapport betreffende verdachte d.d. 17 maart 2009, waarin de reclassering concludeert dat verplicht reclasseringscontact in deze niet geïndiceerd is om reden dat verdachte weinig veranderingsgezind lijkt. Daarnaast zijn er bij verdachte geen vaardigheidstekorten gesignaleerd die door gedragsinterventie beïnvloedbaar zijn. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in deze geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal de gevangenisstraf bepalen voor de duur 18 maanden, waarvan 12 maanden worden opgelegd voor de drievoudige witwashandelingen en 6 maanden (twaalf weken gevangenisstraf per 25 kilogram softdrugs is het uitgangspunt; totaal is veertig kilogram softdrugs aangetroffen, hetgeen leidt tot een gevangenisstraf van 20 weken, te verhogen met zes weken in verband met de aan de orde zijnde recidive) voor het in bezit hebben van de verdoven middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke straf in overeenstemming met de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, alsmede met de persoon van verdachte zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het bovenstaande in aanmerking acht de rechtbank deze strafoplegging meer passend dan hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit. 10.4 Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen, nog niet teruggegeven hier¬onder genoemde voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard. Genoemde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurd¬verklaring omdat met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan: - een personenauto, te weten een Audi A4 Cabrio Quattro 2006, met [kenteken]; - een geldbedrag ad. € 822,--; - een geldbedrag ad. €156.100,--. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van strafrecht artikel: 10, 24, 27, 33, 33a, 47, 57, 91, 420bis, 420ter; Opiumwet artikel: 3 en 11. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten opleveren en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; verklaart verbeurd de hierboven onder 10.4 genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten: - een personenauto: Audi A4 Cabrio Quattro 2006, met [kenteken]; - een geldbedrag ad. € 822,--; - een geldbedrag ad. €156.100,--. Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, J.H.M. Delnooz-Engels en E.A.M. van Oorschot, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.W. Gubbels-Willems als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 03 april 2009.