Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0689

Datum uitspraak2009-04-10
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002178-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 197 sr; Verwerping van het verweer dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, nu door het openbaar ministerie onvoldoende actie is ondernomen om verdachte te laten terugkeren naar het land van herkomst, terwijl die terugkeer voor verdachte onmogelijk was ofschoon hij voldoende inspanningen heeft verricht om dat wel mogelijk te maken. Het kennelijk aan het verweer van de raadsman ten grondslag gelegde uitgangspunt dat het openbaar ministerie initiatieven had moeten ontplooien om verdachte naar het land van herkomst te laten terugkeren, alvorens tot vervolging te mogen overgaan, vindt geen steun in het recht. Bovendien is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen dat verdachte niet alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om te voldoen aan zijn verplichting uit eigen beweging Nederland te verlaten. Evenmin is aannemelijk geworden dat hij buiten zijn schuld geen reisdocumenten heeft kunnen verkrijgen. Voorts is niet gebleken dat verdachte fysiek heeft getracht het land te verlaten, waarbij het hof meeweegt dat verdachte ter terechtzitting van de politierechter heeft verklaard: “Ik heb niet geprobeerd om het land te verlaten. Ik ga daarover niet liegen”.


Uitspraak

Parketnummer : 20-002178-08 Uitspraak : 10 april 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juni 2008 in de strafzaak met parketnummer 01/836060-08 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1983], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, waarbij verdachte ter zake van “Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 10 maart 2008 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Van de zijde van verdachte is primair het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, nu door het openbaar ministerie onvoldoende actie is ondernomen om verdachte te laten terugkeren naar het land van herkomst, terwijl die terugkeer voor verdachte onmogelijk was ofschoon hij voldoende inspanningen heeft verricht om dat wel mogelijk te maken. Het hof overweegt dienaangaande het navolgende. Het kennelijk aan het verweer van de raadsman ten grondslag gelegde uitgangspunt dat het openbaar ministerie initiatieven had moeten ontplooien om verdachte naar het land van herkomst te laten terugkeren, alvorens tot vervolging te mogen overgaan, vindt geen steun in het recht. Bovendien is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen dat verdachte niet alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om te voldoen aan zijn verplichting uit eigen beweging Nederland te verlaten. Evenmin is aannemelijk geworden dat hij buiten zijn schuld geen reisdocumenten heeft kunnen verkrijgen. Voorts is niet gebleken dat verdachte fysiek heeft getracht het land te verlaten, waarbij het hof meeweegt dat verdachte ter terechtzitting van de politierechter heeft verklaard: “Ik heb niet geprobeerd om het land te verlaten. Ik ga daarover niet liegen” . Het hof verwerpt mitsdien het verweer. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging. Door het hof vastgestelde feiten Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten vast: - Op 10 maart 2008 hebben [verbalisant 1], aspirant van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, en [verbalisant 2], brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, voor een controle op basis van de Wegenverkeerswet in Eindhoven een personenauto staande gehouden. In deze personenauto werd verdachte, die zich niet kon legitimeren met een geldig legitimatiebewijs, door voornoemde verbalisanten aangetroffen; - Bij beschikking van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, namens deze het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst [hierna te noemen IND], namens deze [naam], kenmerk IND: 9802-03-2087, V-nummer 200.608.6996, d.d. 22 december 2004, is verdachte op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling verklaard; - Voornoemde beschikking is op 30 december 2004 aan verdachte in persoon uitgereikt; - Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij ongewenst is en dat hij weet dat hij niet in Nederland mag zijn. Bijzondere overweging omtrent het bewijs Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderlinge samenhang en (tijds) verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Bewezenverklaring Het hof acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 10 maart 2008 te Eindhoven als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Op de gronden als weergegeven onder “Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” is van de zijde van verdachte subsidiair betoogd dat verdachte, nu er naar zijn mening sprake is geweest van een overmachtsituatie, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof verwijst naar hetgeen het hof aangaande de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft overwogen en verwerpt ook dit verweer. Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Van de zijde van verdachte is op de gronden als weergegeven onder “Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” meer subsidiair aangevoerd, dat de aan verdachte op te leggen straf dient te worden gematigd. Gelet op hetgeen het hof dienaangaande reeds heeft overwogen, acht het hof op grond van hetgeen ter zake is aangevoerd geen termen aanwezig de op te leggen straf te matigen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 februari 2009 eerder ter zake van een soortgelijke strafbaar feit is veroordeeld. Het hof acht, anders dan van de zijde van verdachte ter verdediging is bepleit, de door de advocaat-generaal gevorderde straf, zowel wat betreft strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Aldus gewezen door mr. E.F.G.M. Gelderman, voorzitter, mr. M. van Zinnen en mr. A.M.G. Smit, in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier, en op 10 april 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. E.F.G.M. Gelderman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.