Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0769

Datum uitspraak2009-03-18
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummersrekestnummer: 330949 HA RK 09-64 Wrakingnummer 2009/5
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mondeling verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. Ontbreekt het mr. X aan onpartijdigheid doordat hij tijdens het getuigenverhoor vragen van de raadsman aan de getuige heeft belet en doordat hij vervolgens te kennen heeft gegeven dat er zijns inziens geen sprake is van meineed door de verbalisant gepleegd?


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingnummer 2009/5 rekestnummer: 330949 HA RK 09-64 parketnummer: 09/757988-08 datum beschikking: 18 maart 2009 BESCHIKKING op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van: [verzoeker], wonende te [adres], thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen, Huis van Bewaring (Unit 2) te 's-Gravenhage verzoeker, raadsman: mr. B.A. Vink, Plantage Middenlaan 10, 1018 DD Amsterdam; tegen Mr. [X], Rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Verzoeker is gedagvaard om op 19 november 2008 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Op de zitting van 19 november 2008 is het onderzoek ter terechtzitting geschorst en is de strafzaak terugverwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van zes getuigen en ter verrichting van datgene wat de rechter-commissaris naar aanleiding van de getuigenverhoren noodzakelijk acht. Tijdens het eerste getuigenverhoor op 12 februari 2009 is mr. [X] voormeld gewraakt door mr. M. Veldman, kantoorgenoot van de raadsman van verzoeker. 1.2 De rechter-commissaris heeft alle overige getuigenverhoren opgeschort in afwachting van een beslissing op het wrakingsverzoek. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek Op 2 maart 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. Vink voormeld, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de raadsman toegelicht. Mr. [X] heeft de wrakingskamer mondeling bericht niet op de zitting aanwezig te kunnen zijn. Officier van justitie, mr. H.J.J. Talsma, is op de zitting verschenen. 3. Het standpunt van verzoeker Verzoeker stelt zich bij monde van zijn raadsman op het standpunt dat het Mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt doordat hij tijdens het getuigenverhoor vragen van de raadsman aan de getuige heeft belet en doordat hij vervolgens te kennen heeft gegeven dat er zijns inziens geen sprake is van meineed door de verbalisant gepleegd. Door aldus het ondervragingsrecht van de verdediging te beperken en reeds een standpunt omtrent het optreden van de verbalisant te hebben gegeven, heeft de rechter-commissaris het belang van de waarheidsvinding miskend, zodat - voor zover er geen sprake is van partijdigheid - in ieder geval de schijn van partijdigheid jegens verzoeker is gewekt. 4. Het standpunt van mr. [X] Mr. [X] heeft in zijn verweerschrift van 20 februari 2009 te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij het voor de waarheidsvinding niet noodzakelijk heeft geoordeeld om vragen aan de getuige toe te staan omtrent diens gehele verklaring van de waarheid. De beslissing tot inperking van het ondervragingsrecht is op deugdelijke grond genomen en daarmee is de waarheidsvinding geen geweld aangedaan. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de verdenking van meineed bij de verbalisant heeft mr. [X] opgemerkt dat de getuige bij de politie als verdachte is gehoord. Dat de getuige terugkomt op zijn verklaring die hij bij de politie als verdachte heeft afgelegd, leidt zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet tot de conclusie dat de verbalisant meineed heeft gepleegd. 5. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat door de handelwijze van de rechter-commissaris tijdens het getuigenverhoor de schijn van partijdigheid niet is gewekt. Weliswaar had de rechter-commissaris op grond van de verwijzingsopdracht ruimte om meer vragen toe te staan dan de drie die door rechtbank waren geformuleerd, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. Die omstandigheid betekent niet dat de rechter-commissaris vooringenomen zou zijn. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op het standpunt van de rechter-commissaris met betrekking tot de gestelde meineed, is het eveneens ongegrond, aangezien het niet aan de rechter-commissaris is om uit te zoeken of sprake is van een vermoeden van meineed. Dat behoort tot de taak van de officier van justitie. 6. Beoordeling 6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 6.2 De kernvraag in deze procedure is of sprake is van de (schijn van) partijdigheid van mr. [X]. 6.3 Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de wijze waarop mr. [X] het ondervragingsrecht van de verdediging heeft beperkt, overweegt de rechtbank als volgt. Voorop wordt gesteld dat de meervoudige strafkamer in de verwijzingsopdracht het ondervragingsrecht van de verdediging heeft beperkt nu zij daarin drie specifieke vragen heeft geformuleerd. Deze vragen zijn door de getuige beantwoord, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het van het verhoor. De meervoudige strafkamer heeft daarnaast de rechter-commissaris de bevoegdheid verleend om naast de door haar geformuleerde vragen nadere onderzoekshandelingen te verrichten. De meervoudige strafkamer heeft aldus de rechter-commissaris ruimte gelaten voor nader onderzoek, maar daaraan de beperking verbonden dat het onderzoek noodzakelijk moet zijn. Kennelijk is de rechter-commissaris van oordeel geweest dat de door hem belette vraag in het kader van het onderzoek niet noodzakelijk was, hetgeen als een feitelijk oordeel in het kader van deze wrakingsprocedure niet op juistheid kan worden getoetst. Dergelijke beslissingen kunnen eventueel tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting aan de orde worden gesteld. De zittingsrechters kunnen naar aanleiding daarvan de gevolgtrekking maken die in het kader van de waarheidsvinding wenselijk of noodzakelijk voorkomt,. Het enkele feit dat de rechter-commissaris deze beslissing heeft genomen leidt in het licht van de hem gegeven opdracht niet tot het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid en levert derhalve geen grond op voor wraking. 6.4 Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de beslissing van de rechter-commissaris om de officier van justitie niet naar de verhoorruimte te laten komen voor het opmaken van een proces-verbaal van meineed, overweegt de rechtbank het volgende. Nu het vermoeden van de raadsman van verzoeker dat er in deze zaak sprake is van een verdenking meineed niet nader is onderbouwd, houdt de weigering van de rechter-commissaris om de officier van justitie naar de verhoorruimte te laten komen voor het opmaken van een proces-verbaal meineed, geen (juridisch) oordeel in, waaruit een aanwijzing voor (de schijn van) partijdigheid zou kunnen worden afgeleid. 6.5 Nu de namens verzoeker aangevoerde gronden het verzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X] dan wel de uiterlijke schijn daarvan, dient het verzoek te worden afgewezen. 6.6 Derhalve zal als volgt worden beslist. 7. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking af; bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan: • de verzoeker p/a zijn raadsman mr. B.A. Vink; • de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma; • mr. [X]. Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 18 maart 2009 door door mrs E.A.G.M. van Rens, voorzitter, S.J. Hoekstra-van Vliet en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.