Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0807

Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummersrekestnummer: 328888 HA RK 09-24 Wrakingnummer 2009/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mondeling verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. Hebben de rechters door hun handelwijze blijk gegeven van vooringenomenheid? Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan geen sprake. Niet is komen vast te staan dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer ter zitting op concluderende wijze een oordeel over de (on)rechtmatigheid heeft gegeven in de zaak van medeverdachte [B] dat ook op de zaak tegen verzoeker van toepassing was. De strafrechter mag stellenderwijs standpunten innemen over de wederrechtelijkheid van het optreden van verdachte als de verdachte en zijn of haar raadsman daarna voldoende gelegenheid krijgen om hierop te reageren.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingnummer 2009/2 rekestnummer: 328888 HA RK 09-24 parketnummer: 09/925682-08 datum beschikking: 9 februari 2009 BESCHIKKING op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van: [verzoeker] wonende te [woonplaats], verzoeker, raadsman: mr. H. Sytema; tegen mr. [X], mr. [Y], mr. [Z], vice-president van, respectievelijk rechter en rechter-plaatsvervanger in de rechtbank te 's-Gravenhage. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Verzoeker is gedagvaard om ter terechtzitting van 8 december 2008 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen [A] en [B]. Het onderzoek ter terechtzitting is op deze zitting geschorst. De inhoudelijke behandeling van de zaak is vervolgens aangevangen op de terechtzitting van 19 december 2008. 1.2 De jongste rechter van de meervoudige strafkamer heeft de zaak tegen [A] en verzoeker behandeld en de voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft vervolgens de zaak van [B] behandeld. Naar aanleiding van dit laatste verhoor heeft de raadsman van verzoeker aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer gevraagd of hij dezelfde conclusies als in de zaak van [B] trekt ten aanzien van de zaak van verzoeker. De voorzitter heeft hierop geen antwoord gegeven. Daarop heeft de raadsman van verzoeker de rechtbank gewraakt en is het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer. 1.3 Van de Officier van Justitie mr. Knobbout is geen reactie ontvangen op het wrakingsverzoek. 1.4. Van mr. [Y] en mr. [Z] is geen reactie ontvangen op het wrakingsverzoek. 1.4. De raadsman van verzoeker heeft door middel van een brief van 13 januari 2009 aangegeven dat de weergave van de gebeurtenissen in het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2008 volstrekt onjuist en onvolledig is. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek Op 26 januari 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen mr. Sytema voormeld, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht. Tevens is mr. [X] verschenen, die zijn standpunt heeft toegelicht. 3. Het standpunt van verzoeker De drie medeverdachten, waaronder verzoeker, worden verdacht van exact hetzelfde feit waarbij ook hun aandeel in de tenlastegelegde feiten nagenoeg gelijk is. Na afloop van de zeer indringende ondervraging van medeverdachte [B] heeft de raadsman van verzoeker aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer gevraagd of hij de conclusie, die hij in de zaak van [B] trok, ook trok in de zaak van verzoeker. De raadsman van verzoeker heeft daarbij nadrukkelijk gezegd dat hij de voorzitter de conclusie had horen trekken dat het gedrag van [B] wederrechtelijk en verkeerd was. De voorzitter gaf aan dat de vraag van de raadsman van verzoeker niet aan de orde was aangezien het de ondervraging van [B] betrof. Na kort beraad heeft de raadsman namens verzoeker de rechtbank gewraakt. De omstandigheid dat de raadsvrouwe van [B] en [B] zelf gelegenheid hadden om iets te zeggen gedurende de behandeling van de zaak door de voorzitter doet daaraan niets af. De raadsman van verzoeker heeft tot slot aangevoerd dat hij alle rechters van deze meervoudige strafkamer heeft gewraakt, aangezien de andere rechters geen afstand namen van de opmerkingen van de voorzitter. 4. Het standpunt van mr. [X] Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. [X] te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij inderdaad belast was met de behandeling van de zaak van [B] en dat hij [B] indringend heeft ondervraagd over de rechtmatigheid van zijn optreden. Mr. [X] meent dat dit in de vragende vorm is gebeurd, maar hij weet dat niet meer zeker. De zaken van de drie verdachten waren niet geheel gelijk, aangezien ze allemaal een ander aandeel in de zaak hadden. Mr. [X] is niet inhoudelijk ingegaan op de vraag van de raadsman van verzoeker, aangezien de jongste rechter de zaak tegen verzoeker behandelde. Er is inmiddels uitspraak gedaan in de zaken tegen [B] en [A], waarbij geoordeeld is dat hun optreden niet wederrechtelijk was. Tot slot heeft mr. [X] aangevoerd dat hij niets heeft gezegd waaruit vooringenomenheid zou blijken. Het feit dat de advocaten van de andere verdachten niet zijn meegegaan in het wrakingsverzoek bevestigt dit. 5. Beoordeling 5.1. De wrakingskamer gaat er, ondanks het ontbreken van een daartoe strekkende mededeling hunnerzijds, gelet op de reactie van mr. [X], vanuit dat mrs. [Y] en [Z] evenmin in de wraking berusten. 5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 5.3. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt de vraag voor of voornoemde rechters door hun handelwijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan geen sprake. Niet is komen vast te staan dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer ter zitting op concluderende wijze een oordeel over de (on)rechtmatigheid heeft gegeven in de zaak [B] dat ook op de zaak tegen verzoeker van toepassing was. De strafrechter mag stellenderwijs standpunten innemen over de wederrechtelijkheid van het optreden van verdachte als de verdachte en zijn of haar raadsman daarna voldoende gelegenheid krijgen om hierop te reageren. Nu [B] en zijn raadsvrouwe nog in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren gaat de wrakingskamer er van uit dat er sprake is geweest van een voorlopig oordeel van de voorzitter waaruit niet zijn vooringenomenheid jegens [B], laat staan jegens de mede-verdachte [verzoeker], blijkt. Naar het oordeel van de wrakingskamer doen zich overigens ook geen omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van voornoemde rechters dan wel de uiterlijke schijn daarvan, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. 5.4. Derhalve zal als volgt worden beslist. 6. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking af; bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan: • de verzoeker p/a zijn raadsman mr. Sytema; • de officier van justitie mr. R. Knobbout; • de rechters mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z]. Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 9 februari 2009 door mrs. D.H. Von Maltzahn, C.J. Waterbolk en C.C. Dedel- van Walbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Goudzwaard als griffier.