Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0841

Datum uitspraak2009-04-10
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/740424-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak moord, liquidatie De rechtbank Haarlem spreekt verdachte vrij ter zake van medeplegen van moord / doodslag dan wel de medeplichtigheid daaraan. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, ter zake van meerdere overtredingen van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet en het bezit van een vervalst rijbewijs. Verdachte heeft samen met anderen in een door haar gehuurde woning en box voorhanden gehad ongeveer 851 gram springstof (TNT), zes slagpijpjes, 123 stuks munitie, vijf vuurwapens, zes munitiehouders, twee geluidsdempers en 31,7 kilogram XTC-pillen. Voorts heeft verdachte een vervalst rijbewijs voorhanden gehad. Artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2, 10 van de Opiumwet, artikel 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/740424-07 en 15/669736-07 (ter terechtzitting gevoegd) Uitspraakdatum: 10 april 2009 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 maart 2009 en 30 maart 2009 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd in de ter terechtzitting gevoegde zaken dat: Ten aanzien van parketnummer 15/740424-07: PRIMAIR: zij op of omstreeks 13 februari 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een vuurwapen in en/of door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; SUBSIDIAIR: [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen op of omstreeks 13 februari 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 2] en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] (meermalen) met een vuurwapen in en/of door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 juli 2007 te Schiedam en/of Rotterdam en/of Barendrecht en/of Hoofddorp en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn/haar mededader(s) - zich op 13 februari 2007 in een (op naam van [verdachte] gesteld) vervoermiddel, te weten een Mercedes Sprinter ([kenteken]) begeven naar de parkeerplaats van het brugrestaurant/Van der Valkhotel aan de A4 in de gemeente Haarlemmermeer en/of aldaar voornoemd vervoermiddel op 13 februari 2007 tussen ongeveer 17.00 uur en ongeveer 21.15 uur steeds dichter bij de auto van [slachtoffer] geparkeerd en/of aldaar op 13 februari 2007 tussen ongeveer 18.30 uur en ongeveer 22.00 uur (meermalen) eten en/of drinken gehaald bij Kentucky Fried Chicken en/of aldaar zich op 13 februari 2007 tussen ongeveer 20.15 uur en ongeveer 20.45 uur naar het brugrestaurant begeven en/of aldaar [slachtoffer] in de gaten gehouden en/of aldaar met behulp van voornoemd vervoermiddel op 13 februari 2007 om ongeveer 22.15 uur de plaats des misdrijfs verlaten en/of - in voornoemde periode een opslagruimte, te weten [naam opslagruimte] te Barendrecht, gebruikt en/of ter beschikking gesteld om een bivakmuts en/of handschoenen en/of schriftelijke bescheiden (waaronder een kassabon van de firma DUMP d.d. 13 februari 2007 van de aankoop van 3 zwarte poncho's en/of 4 paar handschoenen en/of 4 bivakmutsen en/of (een deel van) het kentekenbewijs van de Mercedes Sprinter [kenteken]) te verbergen en/of te bewaren en/of - in voornoemde periode een woning, gelegen aan de [adres] te Schiedam, gebruikt en/of ter beschikking gesteld om een of meer vuurwapens en/of munitie en/of geluiddempers en/of een poncho en/of de afstandsbediening van [naam opslagruimte] te Barendrecht te verbergen en/of te bewaren en/of - op 30 maart 2007 om ongeveer 23.00 uur te Rotterdam voornoemde Mercedes Sprinter schoongemaakt en/of goederen uit genoemd voertuig verwijderd. Ten aanzien van parketnummer 15/669736-07: 1. zij op of omstreeks 2 juli 2007 althans in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 31,7 kilo, in elk geval een (grote) hoeveelheid, XTC pillen/tabletten in elk geval van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. zij op of omstreeks 02 juli 2007 althans in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II onder 7, te weten zes slagpijpjes en/of ongeveer 851 gram springstof (TNT), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft/hebben gehad; 3. zij op of omstreeks 02 juli 2007 althans in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk drie bankbiljetten van 500 euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen zij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad; 4. zij op of omstreeks 02 juli 2007 althans in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals of vervalst rijbewijs (op naam van [naam], geboren op [geboortedatum]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers voornoemd rijbewijs was voorzien van een pasfoto van verdachte, terwijl het rijbewijs niet op haar naam was gesteld; 5. zij op of omstreeks 12 juni 2007 in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 12 juni 2007 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zes munitiehouders en/of munitie van categorie III, te weten - 20 volmantelpatronen van het kaliber 7.62 mm en/of - 19 volmantelpatronen van het kaliber 7.62 mm en/of - 27 patronen van het kaliber 5.6 mm long rifle en/of - 26 patronen van het kaliber 9 mm en/of - 1 patroon van het kaliber 7.62 mm en/of - 20 volmantelpatronen van het kaliber 9 mm en/of - 11 volmantelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad; 6. zij op of omstreeks 12 juni 2007 in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 12 juni 2007 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten twee geluiddempers, voorhanden heeft gehad; 7. zij op of omstreeks 12 juni 2007 in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 12 juni 2007 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee wapens van categorie II, te weten - een volautomatisch repeterend vuurwapen (machinepistool), kaliber 9 mm en/of - een volautomatisch repeterend vuurwapen (machinepistool), kaliber 7.65 x 17mm en/of drie wapens van categorie III, te weten - een single action, semi-automatisch vuurwapen van het merk Heckler & Koch, type VP 70 Z van het kaliber 9 x 19 en/of - een vuurwapen van het merk Pietro Beretta, model 70, kaliber 7.65 en/of - een vuurwapen van het merk Walther, type TPH, kaliber .22 inch long rifle, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Oordeel van de rechtbank 3.1 Vrijspraak in de zaak met parketnummer 15/740424-07 primair en subsidiair Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 15/740424-07 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan: Verdachte is op 13 februari 2007 tezamen met onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in een op naam van verdachte gestelde bus naar het parkeerterrein van het aan de oostzijde van de rijksweg A4 in de gemeente Haarlemmermeer gelegen brugrestaurant gereden, waarbij genoemde [medeverdachte 2] als bestuurder is opgetreden. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vijf uur in die bus verbleven met genoemde personen, die - naar verdachte heeft verklaard - Antilliaans met elkaar spraken, welke taal zij niet machtig is. Vanuit die bus zijn op een gegeven moment twee personen, voorzien van bivakmutsen en ten minste één vuurwapen naar buiten in de richting van de aldaar op korte afstand van die bus nabij zijn auto aanwezige [slachtoffer] gelopen, die vervolgens door één hunner na een korte schermutseling met een opzetschot in het hoofd is geschoten, waardoor hij is overleden. Daaraan voorafgaand is die bus door de medeverdachte [medeverdachte 2] een aantal keren verplaatst in de richting van de auto van het slachtoffer [slachtoffer]. Direct na die schietpartij is de bus met daarin genoemde [medeverdachte 2] als bestuurder en verdachte en de andere hiervoor bedoelde personen, als inzittenden, weggereden. Verdachte heeft in genoemde periode een aantal keren de bus verlaten om voor de in de bus aanwezige personen iets te eten en/of te drinken te halen. Op de vloer van die bus, voor de bestuurdersstoel werd naderhand een prijslabel van een bivakmuts aangetroffen. Op grond van het aantreffen van een aankoopbon van de firma D.U.M.P. aan de Korte Hoogstraat 9 in Rotterdam voor - onder meer - een viertal op de dag van dit misdrijf aangekochte bivakmutsen, soortgelijk aan die waarvan een prijslabel in de bus is aangetroffen, in een bij verdachte in gebruik zijnd mapje met daarin een nummer van een kort voor dit misdrijf door verdachte gebeld telefoonnummer, waarvan zij heeft verklaard dat zij dit nummer niet uit haar hoofd kende in samenhang met haar aanwezigheid blijkens de paalgegevens van de bij haar in gebruik zijnde telefoon ten tijde van de aankoop van die goederen in de nabijheid van de firma D.U.M.P. acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte al dan niet samen met een medeverdachte de bivakmutsen, waarvan bij het misdrijf gebruik is gemaakt, heeft aangekocht. Verdachte heeft zich lange tijd op haar zwijgrecht beroepen en heeft pas in een laat stadium enige opening van zaken gegeven omtrent de schietpartij, waarbij [slachtoffer] is gedood. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden kan slechts worden vastgesteld dat verdachte bij de levensberoving van [slachtoffer] aanwezig is geweest, maar niet dat zij daarbij betrokken is geweest, daarvan op enig moment tevoren wetenschap heeft gehad of daarbij een onmisbare rol heeft gespeeld. Zij zal daarom van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord moeten worden vrijgesproken. Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich aan medeplichtigheid aan moord, zoals subsidiair ten laste gelegd, heeft schuldig gemaakt moet het volgende worden vooropgesteld. Van medeplichtigheid aan een misdrijf kan slechts sprake zijn, wanneer door de medeplichtigheidshandelingen het misdrijf van een ander begunstigd wordt. Dat brengt mee dat daarvoor slechts in aanmerking komen handelingen en/of gedragingen die voorafgaan aan of samenvallen met het begaan van het misdrijf dan wel, voor zover die handelingen of gedragingen volgen op de uitvoering van het misdrijf, wanneer die handelingen of gedragingen berusten op een tevoren met de uitvoerder(s) van het misdrijf gemaakte afspraak, waardoor de uitvoering van het misdrijf vergemakkelijkt wordt. Voor zover de officier van justitie in de onderhavige zaak gedragingen of handelingen aan verdachte heeft ten laste gelegd die na het misdrijf hebben plaats gevonden, kunnen deze al niet tot een veroordeling voor medeplichtigheid aan moord leiden, omdat niet is gesteld of gebleken dat die handelingen of gedragingen het gevolg zijn van dan wel berusten op een tevoren met de daders van de moord gemaakte afspraak ter vergemakkelijking van die moord. Hooguit zouden die handelingen of gedragingen kunnen worden beschouwd als handelingen of gedragingen die vallen onder de reikwijdte van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft de aan verdachte ten laste gelegde medeplichtigheidshandelingen, voorafgaande aan of ten tijde van de moord op [slachtoffer], waaronder overigens niet zijn opgenomen de aankoop van de bij de moord gedragen bivakmutsen, moet worden vastgesteld dat die evenmin tot een veroordeling kunnen leiden. Immers daarvan kan slechts worden vastgesteld dat verdachte eten en drinken voor de in de bus aanwezige personen heeft gehaald, van welke gedragingen niet zonder meer gezegd kan worden dat daarmee het begaan van de moord begunstigd is. 3.2 Vrijspraak in de zaak met parketnummer 15/669736-07 van feit 3 Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 15/669736-07 onder feit 3 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. De in de tenlastelegging genoemde drie valse bankbiljetten van 500 euro zijn op 2 juli 2007 tijdens een doorzoeking aangetroffen in een zwart koffertje met daarin diverse persoonlijke bescheiden van verdachte in een op een bedrijvenpark aan de Arnhemseweg te Barendrecht gelegen bedrijfsruimte, genaamd [naam opslagruimte]. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de artikelen 208-211 van het Wetboek van Strafrecht levert het in voorraad hebben van (ver)vals(t)e bankbiljetten op zichzelf nog geen strafbaar feit op. Hiervan is eerst sprake indien de verdachte bij ontvangst daarvan bekend was met de valsheid of vervalsing èn deze het oogmerk had om de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. Genoemde ‘bekendheid’ en ‘oogmerk’ maken het in voorraad hebben van (ver)vals(t)e bankbiljetten derhalve strafbaar. De rechtbank is van oordeel dat aan de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen wettig bewijs kan worden ontleend dat verdachte bij ontvangst van die bankbiljetten bekend was met de valsheid daarvan en evenmin dat zij de bedoeling (oogmerk) heeft gehad om de valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, zodat reeds om die reden vrijspraak van dit feit dient te volgen. Daarbij verdient nog opmerking dat het tenlastegelegde evenmin valt te rubriceren onder een andere strafbepaling dan die van artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht. 3.3 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 in de dagvaarding met parketnummer 15/669736-07 tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat: 1. zij in de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 31,7 kilo XTC pillen/tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. zij in de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie II onder 7, te weten zes slagpijpjes en ongeveer 851 gram springstof (TNT), zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad; 4. zij in de periode van 1 april 2006 tot en met 2 juli 2007 te Barendrecht opzettelijk voorhanden heeft gehad een vervalst rijbewijs op naam van [naam], geboren op [geboortedatum] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl zij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers voornoemd rijbewijs was voorzien van een pasfoto van verdachte, terwijl het rijbewijs niet op haar naam was gesteld; 5. zij in de periode van 1 september 2006 tot en met 12 juni 2007 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander zes munitiehouders en/of munitie van categorie III, te weten - 20 volmantelpatronen van het kaliber 7.62 mm en - 19 volmantelpatronen van het kaliber 7.62 mm en - 27 patronen van het kaliber 5.6 mm long rifle en - 26 patronen van het kaliber 9 mm en - 20 volmantelpatronen van het kaliber 9 mm en - 11 volmantelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad; 6. zij in de periode van 1 september 2006 tot en met 12 juni 2007 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie I, onder 3, te weten twee geluidsdempers, voorhanden heeft gehad; 7. zij in de periode van 1 september 2006 tot en met 12 juni 2007 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander twee wapens van categorie II, te weten - een volautomatisch repeterend vuurwapen (machinepistool), kaliber 9 mm en - een volautomatisch repeterend vuurwapen (machinepistool), kaliber 7.65 x 17mm en drie wapens van categorie III, te weten - een single action, semi-automatisch vuurwapen van het merk Heckler & Koch, type VP 70 Z van het kaliber 9 x 19 en - een vuurwapen van het merk Pietro Beretta, model 70, kaliber 7.65 en - een vuurwapen van het merk Walther, type TPH, kaliber .22 inch long rifle, voorhanden heeft gehad. Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.4 Bewijsmiddelen ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/669736-07: 3.5 Bewijsverweren De raadslieden van verdachte hebben ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten (aangetroffen goederen in [naam opslagruimte] in Barendrecht) bepleit dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, aangezien het enkele feit dat verdachte ten aanzien van deze box een huurovereenkomst had afgesloten, niet redengevend is voor het bewijs. Het feit dat in de box ook spullen zijn aangetroffen, die kunnen worden herleid tot verdachte, doet daar niet aan af. De raadslieden hebben voorts betoogd dat de verboden spullen zijn aangetroffen, verborgen achter een hoge stapel kartonnen dozen die moest worden verplaatst om bij de spullen te komen. Niet is vastgesteld of deze dozen makkelijk verplaatsbaar waren, de dozen zijn ook niet onderzocht op vingerafdrukken. Niet is vast te stellen of verdachte de dozen heeft verplaatst. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige ter terechtzitting verklaard dat de spullen die in de box stonden toebehoorden aan andere mensen, die hem hadden gevraagd om opslagruimte voor hen te regelen. Op grond van het voorgaande stellen de raadslieden dat niet kan worden vastgesteld dat de verboden spullen door verdachte in de box zijn verborgen, noch dat verdachte van de aanwezigheid van die spullen heeft afgeweten, zodat vrijspraak ten aanzien van deze feiten dient te volgen. Ook ten aanzien van de onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten (aangetroffen goederen in perceel [adres] in Schiedam) hebben de raadslieden betoogd dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Verdachte wist niet dat er wapens en munitie in de woning lagen. Zij verbleef niet regelmatig in de woning en de wapens en munitie waren verborgen achter de bank en in een kruipruimte. Het enkele feit dat verdachte wist dat zich in de woning een kruipruimte bevindt, betekent volgens de raadslieden nog niet dat zij een zorgplicht heeft iedere dag de inhoud daarvan te inspecteren. Ook het feit dat verdachtes handpalmafdruk is aangetroffen op de binnenkant van een plastic tas is niet redengevend voor het bewijs, aangezien een plastic tas geen eenmalig gebruik kent. Aangezien het een tas van de supermarkt betreft, zullen er ook boodschappen mee zijn gedaan en is het niet aannemelijk dat er gelijk vanaf het eerste gebruik een vuurwapen in is gedaan. De rechtbank volgt de raadslieden niet in hun betoog en overweegt in dit verband het volgende. De in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen (feit 1), slagpijpjes en springstof (feit 2) en het vervalste rijbewijs (feit 4) zijn tijdens een doorzoeking op 2 juli 2007 aangetroffen in een op een bedrijvenpark aan de Arnhemseweg te Barendrecht gelegen bedrijfsruimte, genaamd [naam opslagruimte]. De in de tenlastelegging genoemde munitie en munitiehouders (feit 5), geluidsdempers (feit 6) en vuurwapens (feit 7) zijn tijdens een doorzoeking op 12 juni 2007 aangetroffen in een woning op het adres [adres] in Schiedam. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. [betrokkene], eigenaar van de hiervoor genoemde [naam opslagruimte], heeft de box met ingang van 1 april 2006 verhuurd aan (het bedrijf van) verdachte. Verdachte is bij die gelegenheid samen met [medeverdachte 3] bij de box gaan kijken. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de box in 2006 bij hem en verdachte in gebruik is geweest voor de opslag van zijn gereedschap, dat verdachte beschikte over twee afstandsbedieningen waarmee toegang tot de box kon worden verkregen en dat hij, als hij in de box moest zijn, altijd bij verdachte een afstandsbediening haalde of dat ze er samen naartoe gingen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is tevens gebleken dat de huur per 1 april 2006 contant door verdachte werd betaald en dat deze manier van betalen onveranderd is gebleven, toen het huurcontract op 1 februari 2007 op naam van [zoon medeverdachte 2] werd gezet. Uit het feit dat verdachte huurster van de box is geweest, zij maandelijks de huur betaalde en beschikte over afstandsbedieningen waarmee de box geopend kon worden en in die box bovendien diverse persoonlijke goederen van verdachte zijn aangetroffen, volgt dat zij over deze opslagruimte alsmede de daarin aanwezige spullen een zekere beschikkingsmacht heeft gehad. Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat een derde die de in die box aanwezige verboden goederen voorhanden heeft, deze spullen daar aanwezig heeft zonder degene die tot die box toegang heeft, zoals verdachte, te informeren over het verboden karakter van de door hem daar opgeslagen spullen. In het licht van voormelde voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden dat verdachte er zich in meerdere of mindere mate bewust van moet zijn geweest dat in die box de in de bewezenverklaring genoemde verboden goederen aanwezig waren, is de rechtbank van oordeel dat verdachtes weigering om niet alleen tijdens de ondervraging door de politie maar ook ter terechtzitting geen de redengevendheid voor het bewijs ontzenuwende verklaring te geven omtrent hetgeen haar met betrekking tot de in de box aanwezige goederen in de tenlastelegging wordt verweten, tot de conclusie moet leiden dat verdachte die verboden goederen daar met anderen opzettelijk aanwezig respectievelijk voorhanden heeft gehad en voor wat betreft het vervalste rijbewijs met daarop haar foto, dat zij dat voorhanden heeft gehad met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Ook ten aanzien van de wapens en munitie die in het perceel [adres] te Schiedam zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met haar mededader [medeverdachte 2] deze wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte de woning aan de [adres] te Schiedam in de tenlastegelegde periode heeft bewoond. Zij betaalde haar broer [broer verdachte], eigenaar van de woning, huur. Onder verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ook sleutels inbeslaggenomen, welke toegang gaven tot de woning. Verschillende buurtbewoners hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] herkend als de personen die gedurende langere tijd in de woning aan de [adres] te Schiedam hebben verbleven. Een en ander wordt nog ondersteund door het feit dat in de woning diverse goederen zijn inbeslaggenomen die op verdachte zijn terug te voeren, waaronder een schrift van verdachte over haar relatie met [medeverdachte 3], een notitieboekje van verdachte, poststukken en kwitanties die aan haar zijn gericht. Dat andere personen van de woning gebruik maakten dan wel daarin verbleven is door verdachte niet gesteld en is ook anderszins niet gebleken. Al deze omstandigheden zijn, tegenover de enkele ontkenning van verdachte dat zij van de aanwezigheid van de wapens en munitie afwist, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende om daaraan het wettig bewijs te kunnen ontlenen dat er bij verdachte sprake was van – minst genomen - een zekere mate van bewustheid van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen vuurwapens, munitie, munitiehouders en geluidsdempers. Dat de vuurwapens en munitie zijn aangetroffen verborgen achter een bank in de woonkamer en in de kruipruimte die toegankelijk is via een luik in het toilet, doet aan het voorgaande niet af. 4. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van parketnummer 15/669736-07: Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van feit 2: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd . Ten aanzien van feit 4: Opzettelijk een vervalst geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst. Ten aanzien van feit 5: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 6: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 7: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II , meermalen gepleegd, en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sancties en van de overige beslissingen De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/740424-07 gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/669736-07 bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte voor al deze feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 15/740424-07 zal worden opgeheven en dat ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/669736-07 de gevangenneming zal worden bevolen. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.320,- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het overige, en voorts tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte en haar mededaders voor het toe te wijzen bedrag. Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van de nummers 3, 5, 11, 16, 19, 26, 33 tot en met 38, 42, 46, 47, 49, 66, 68 tot en met 70, 72, 79, 81, 86, 98, 99, 108 tot en met 110, 112 tot en met 115, 127, onttrekking aan het verkeer van de nummers 4, 8, 12, 13, 17, 18, 22 tot en met 24, 27 tot en met 32, 39, 40, 73 tot en met 78, 82, 83, 105 tot en met 107, 119 tot en met 126, alsmede teruggave aan verdachte van de nummers 1, 2, 7, 9, 10, 14, 15, 20, 21, 25, 41, 43 tot en met 45, 48, 51, 57 tot en met 62, 64, 65, 67, 71, 80, 84, 85, 87 tot en met 89, 92 tot en met 97, 100 tot en met 104, 116, 117, 128 tot en met 141, 143 tot en met 160, teruggave aan de heer [betrokkene] van nummer 50 en teruggave aan de uitgevende instantie van nummer 63 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft samen met een ander respectievelijk met anderen in een door haar gehuurde woning en box voorhanden gehad ongeveer 851 gram springstof (TNT), zes slagpijpjes, 123 stuks munitie, vijf vuurwapens, zes munitiehouders en twee geluidsdempers. De aangetroffen hoeveelheid vuurwapens, waaronder automatische vuurwapens, springstof, slagpijpjes en munitie was zodanig dat die mede bestemd moet zijn geweest voor de handel. De illegale handel in en het gebruik van deze springstof, vuurwapens en munitie vormen een uitzonderlijk groot en onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving. De dreiging die uitgaat van het illegaal voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid vuurwapens niet alleen in het criminele milieu, waarvoor ze met name bestemd zullen zijn geweest, maar ook voor de samenleving als geheel, is zeer groot. Dat geldt nog meer voor de aangetroffen hoeveelheid springstof met slagpijpjes. De reeds in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid, worden hierdoor in ernstige mate versterkt. Tevens heeft verdachte met anderen een grote hoeveelheid verdovende middelen, te weten 31,7 kilogram MDMA bevattende XTC-pillen, aanwezig gehad. Het betreft hier een gezondheidsondermijnend, verslavend en bewustzijnsbeïnvloedend middel, waar de wetgever (onder meer) de productie van en handel in heeft verboden. Voorts was verdachte in het bezit van een vervalst rijbewijs met daarop haar foto. Het voorhanden hebben van een vervalst rijbewijs strekt ertoe om dat ter misleiding van anderen te gebruiken en daarmee misbruik te maken van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming als het onderhavige. Dit geldt temeer voor een vervalst rijbewijs, aangezien een rijbewijs in het maatschappelijk verkeer ook als identiteitsbewijs wordt gebruikt en bovenal, nu een vervalst rijbewijs de handhaving van wet- en regelgeving ten behoeve van de verkeersveiligheid hindert. Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een zeer groot gedeelte daarvan behoeft, nu verdachte - behoudens voor verkeersdelicten - niet eerder is veroordeeld en zij de zorg heeft voor twee jonge kinderen vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd, zulks mede om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten, waaronder met name ook soortgelijke, te begaan. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd in verband met het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft geacht dan vervat in bedoelde vordering. De rechtbank ziet, gelet op de aan verdachte op te leggen straf in het licht van de door haar reeds in verzekering en voorlopige hechtenis ondergane tijd, geen aanleiding een bevel tot haar gevangenneming af te geven. Vordering benadeelde partij De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.320,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immaterië¬le schade die hij als gevolg van het bij dagvaarding met parketnummer 15/740424-07 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte van dat feit wordt vrijgesproken, de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 3, 5, 11, 16, 19, 26, 33 tot en met 38, 42, 46, 47, 49, 66, 68 tot en met 70, 72, 79, 81, 86, 98, 99, 108 tot en met 110, 112 tot en met 115 en 127 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bij parketnummer 15/669736-07 onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid. Onttrekking aan het verkeer De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten de nummers 4, 8, 12, 13, 17, 18, 22 tot en met 24, 27 tot en met 32, 39, 40, 73 tot en met 78, 82, 83, 105 tot en met 107, 119 tot en met 126 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bij parketnummer 15/669736-07 onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan. Het ongecontroleerde bezit van voormelde, in beslag genomen voorwerpen is in strijd met de wet en/of het algemeen belang. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht; 2, 10 van de Opiumwet; 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 15/740424-07 en onder 3 in de zaak met parketnummer 15/669736-07 is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte de in de zaak met parketnummer 15/669736-07 onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 15/669736-07 onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZESENDERTIG (36) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWINTIG (20) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Wijst af de vordering tot gevangenneming. Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering. Beslagbeslissingen als vermeld in vonnis. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. R.E.A. Toeter en M. Hoendervoogt, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.H.J. van Leeuwen, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2009.