Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0850

Datum uitspraak2009-04-08
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3445 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ziekengeld. Geschikt voor de in kader WAO-schatting geselecteerde functies. Voldoende medisch onderzoek.


Uitspraak

06/3445 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2006, 05/2269 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong. Het onderzoek ter zitting is geschorst voor nader onderzoek. Bij brief van 30 juli 2008 zijn namens appellante schriftelijke inlichtingen verstrekt en nadere stukken ingezonden. Hierop heeft het Uwv bij brief van 23 september 2008 gereageerd. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven dat een nader onderzoek ter zitting van de Raad achterwege blijft. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, voorheen werkzaam als administratief medewerker voor 20 uur per week, ontving sedert 16 mei 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Na een nieuwe ziekmelding heeft een herbeoordeling plaatsgehad die heeft geleid tot ongewijzigde voortzetting van de WAO-uitkering per 12 december 2003. Naast de WAO-uitkering ontving appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit die situatie heeft zij zich op 2 december 2004 ziek gemeld met klachten van het linkerbeen, nekklachten met uitstraling naar beide armen, vooral de linkerhand, en klachten van duizeligheid. 1.2. Bij onderzoek op 3 februari 2005 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de beperkingen van appellante ten opzicht van 12 december 2003 niet waren toegenomen en dat appellante de toen voorgehouden functies samensteller, productiemedewerker textiel en productiemedewerker confectie nog steeds kon vervullen. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 3 februari 2005 aan appellante uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd per 7 februari 2005. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. 2. Na onderzoek door bezwaarverzekeringsarts D. Ubbink, die in zijn rappport van 15 juni 2005 het primaire medische oordeel bevestigde, heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2005 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 4. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten zijn toegenomen en dat zij fysiek en psychisch meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Er was sprake van onder meer een ontsteking in het linkerbeen. Appellante meent dat het medisch oordeel onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij de behandelaars van appellante. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante daaraan toegevoegd dat appellante inmiddels vanaf 16 mei 2001 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat een ZW-procedure niet meer aan de orde is. Voorts vordert appellante schadevergoeding alsmede veroordeling van het Uwv in de proceskosten. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. Uit de bij de brief van 30 juli 2008 gevoegde besluiten/mededelingen van het Uwv aan appellante en de reactie daarop van het Uwv blijkt dat appellante weliswaar alsnog per 16 mei 2001 80 tot 100% arbeidsongeschikt is geacht, maar dat de herbeoordeling per 12 december 2003, die heeft geleid tot herziening van de uitkering naar de klasse 25 tot 35%, zijn geldigheid heeft behouden. Pas per 1 februari 2008 is appellante na een nieuwe ziekmelding met nieuwe klachten weer 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat uitgaande van een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% op 2 december 2004 de onderhavige procedure met betrekking tot de weigering van ziekengeld op een voldoende grondslag berust. 5.2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder 'zijn arbeid' verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. In de thans te beoordelen zaak betekent het voorgaande dat ter zake van appellantes ziektegeval van 2 december 2004 als maatstaf dient te worden aangelegd de functies die ten grondslag liggen aan de schatting per 12 december 2003. 5.2.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie RSV 2003/97) dient onder 'zijn arbeid' in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van die functies afzonderlijk. De verzekerde is in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW pas ongeschikt voor 'zijn arbeid', als hij ongeschikt is alle eerder in het kader van de WAO geselecteerde en gangbare functies te vervullen. Het kunnen vervullen van slechts één van die functies is voldoende voor het oordeel dat de verzekerde geschikt is voor 'zijn arbeid'. 5.3. De verzekeringsarts heeft bij haar onderzoek geconcludeerd dat bij appellante sprake was van herstel tot het oude niveau van functioneren, zodat zij de maatgevende, eerder geduide functies weer kon vervullen. Bezwaarverzekeringsarts Ubbink heeft op basis van het zaaksdossier en het verslag van de hoorzitting geconcludeerd dat in bezwaar geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gebracht die niet reeds ten tijde van de primaire beoordeling waren meegewogen. Met name zijn geen medische attesten ingebracht die een andere visie geven ten aanzien van de geschiktheid voor de geduide functies per de datum in geding. Ubbink heeft het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven. 5.4. De Raad ziet in hetgeen namens en door appellante naar voren is gebracht geen aanleiding het oordeel van de verzekeringsartsen niet te volgen. In dat verband merkt de Raad op dat uit de in eerste aanleg ingezonden brief van 13 juni 2005 van de behandelend revalidatiearts alleen blijkt dat bij appellante sprake is van pijnklachten verspreid over het gehele lichaam en dat appellante met deze pijnklachten en haar beperkingen wil leren omgaan. Deze brief en de andere beschikbare medische gegevens wijzen er niet op dat op 7 februari 2005 sprake was van een toename van de per 12 december 2003 voor appellante vastgestelde beperkingen. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat appellante op 7 februari 2005 de WAO-functies weer kon vervullen en terecht per die datum verdere uitkering van ziekengeld geweigerd. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009. (get.) M.S.E. Wulffraat- van Dijk. (get.) A. van Netten. KR