Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0944

Datum uitspraak2009-04-10
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/7100115-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en witwassen (evenals de subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde varianten daarvan) en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van ongeveer drie jaar schuldig heeft gemaakt aan het in dienst hebben van een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling. De rechtbank veroordeelt verdachte daarvoor tot een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis voorwaardelijk met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, nu deze van niet zo eenvoudige aard is.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 08/7100115-08 STRAFVONNIS Uitspraak: 10 april 2009 De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [VERDACHTE], geboren te [WOONPLAATS] op [1949], wonende te [WOONADRES]. terechtstaande terzake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2004 tot en met 31 augustus 2007 in de gemeente Enschede en /althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, - een persoon, genaamd [SLACHTOFFER] door dwang en/of geweld en/of door een of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [SLACHTOFFER], en/of - een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], door dwang en/of geweld en/of door een of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel (telkens) enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, en/of - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [SLACHTOFFER], hierin bestaande dat hij, verdachte, toen daar tezamen met zijn mededader(s) en/althans alleen die [SLACHTOFFER], waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [SLACHTOFFER] illegaal in Nederland verbleef en/of financiële problemen had in die periode van 23 oktober 2004 tot en met 31 augustus 2007 (dagelijks/telkens) in zijn verdachtes en/of zijn mededaders bedrijf ([NAAM BEDRIJF]) werkzaamheden heeft laten verrichten tegen een vergoeding van euro 5,-- per uur, althans/zijnde een (lagere) vergoeding niet overeenkomstig de voor die bedrijfstak geldende "CAO klein metaal"; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij in of omstreeks 23 oktober 2004 tot en met 31 augustus 2007 in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland een ander, te weten [SLACHTOFFER], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling (telkens) arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte wist, althans ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was; 2. hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2004 tot en met 10 maart 2008, althans op of omstreeks 10 maart 2008, in de gemeente Losser, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/althans alleen, (een) geldbedrag(en), (euro 19.600,--), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2004 tot en met 10 maart 2008, althans op of omstreeks 10 maart 2008 in de gemeente Losser, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (een) geldbedrag(en), (euro 19.600,--), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2004 tot en met 10 maart 2008, althans op of omstreeks 10 maart 2008 in de gemeente Losser, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) geldbedrag(en) (euro 19.600,--) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geld betrof; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de eventuele in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De raadsman van verdachte heeft ondermeer aangevoerd dat de tenlastelegging van verdachte ten aanzien van sub 1 primair voor een groot deel innerlijk tegenstrijdig is en daardoor partieel nietig is, nu, naar het oordeel van de raadsman, de feitelijke invulling van de tenlastelegging niet de dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, afpersing, fraude of misleiding, opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekt zich uit tot de partiele nietigheid van de dagvaarding. De rechtbank overweegt daartoe dat zij de gronden op basis waarvan de raadsman die conclusie trekt niet deelt, omdat het deel van de tenlastelegging op zich voldoet aan de eisen van artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft in zijn pleidooi betoogd dat "het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard (dient) te worden in zijn vervolging voor hetgeen subsidiair (bij feit 1) aan cliënt ten laste is gelegd, nu er aan cliënt reeds via het bestuursrecht een punitieve sanctie is opgelegd". [VERDACHTE] had immers "tegelijkertijd zowel artikel 197b Sr alsmede artikel 2 van de wet arbeid vreemdelingen overtreden" (blz. 5 pleitnota). De rechtbank overweegt omtrent vorenstaand verweer als volgt. De rechtbank heeft er begrip voor dat een burger het als een dubbele bestraffing kan ervaren indien zijn onjuist handelen leidt tot zowel een strafrechtelijke als een bestuursrechtelijke reactie, terwijl die beide als leedtoevoegend worden ervaren. De wet geeft geen algemene regeling ter zake. In de jurisprudentie wordt bezien of de overtreden voorschriften dezelfde belangen beschermen (zie bijv. HR 30 september 2008, LJN: BE9819). In dit geval constateert de rechtbank dat de Wet arbeid vreemdelingen blijkens de considerans nieuwe regels stelt "met betrekking tot de tewerkstelling van vreemdelingen" terwijl artikel 197b Sr (blijkens T&C, aant. 5, met verwijzing naar kamerstukken) als beschermd belang heeft "het overheidsbeleid bij bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland & de publieke kas". Nu de overtreden voorschriften verschillende belangen beschermen, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van dubbele bestraffing in de zin van artikel 68 Sr, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging ter zake. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende: Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is ingevoerd om excessen waarbij mensenrechten in het geding zijn strafbaar te stellen. Bij uitbuiting in de zin van dit artikel gaat het om moderne vormen van slavernij. De wetgever heeft het deels aan de rechter gelaten invulling te geven aan het begrip uitbuiting. Bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak met het oog op de vraag of deze onder de strafbaarstelling van artikel 273f Sr vallen, dient allereerst te worden vastgesteld of er sprake is van handelen (dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten) door dwang, door een of meer feitelijkheden, door dreiging met een of meer feitelijkheden, door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dan wel door misbruik te maken van een kwetsbare positie. De rechtbank zal zich hier beperken tot de vraag of er sprake is van voornoemd overwicht, dan wel misbruik van een zwakkere/kwetsbare positie, aangezien noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van dwang, dreiging met geweld of een of meer feitelijkheden of misleiding. Vooropgesteld kan worden dat de in de tenlastelegging bedoelde persoon in een zwakkere/kwetsbare positie verkeerde, reeds omdat hij illegaal in Nederland verbleef. Verder gaat de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. [SLACHTOFFER] betrof een persoon die zelf de beslissing heeft genomen om naar Nederland te gaan. Hij heeft verdachte meerdere malen verteld dat hij naar Nederland was gekomen, omdat hij in Servië geen werk meer kon vinden, daar schulden had en daardoor niet in staat was zijn familie te onderhouden. Hij was illegaal in Nederland en daarmee niet gerechtigd op een legale wijze in zijn inkomen te voorzien. Hij is samen met [GETUIGE] naar de onderneming van verdachte gegaan met het verzoek om werk. Overeengekomen werd dat hij voor zijn werkzaamheden € 5,- per uur kreeg. Dit geld werd wekelijks uitbetaald en stond geheel ter vrije beschikking van [SLACHTOFFER]. Hij is verder niet door een geldschuld of andere verplichtingen aan verdachte verbonden. Het stond hem daarnaast vrij om op ieder moment zijn werkzaamheden te beëindigen en te vertrekken. De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte het vereiste initiatief heeft genomen, noch dat hij actief heeft gehandeld ten aanzien van voornoemde persoon, bijvoorbeeld door hem te benaderen of over te halen bij verdachte in het bedrijf te komen werken. Onder die omstandigheden kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte bij het laten verrichten van arbeid door die [SLACHTOFFER] doelbewust misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van zijn zwakkere/kwetsbare positie, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of een en ander is geschied met het oogmerk van uitbuiting. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte dan ook terzake het primair tenlastegelegde vrijspreken. Vrijspraak ten aanzien van feit 2. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 primair, subsidiar en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat om tot een veroordeling terzake overtreding van artikel 420bis Sr (primair tenlastegelegde) dan wel 420quater Sr (subsidiair tenlastegelegde) te kunnen komen, vereist is dat bewezen kan worden dat het betreffende goed, in casu geld, van enig misdrijf afkomstig is. Eerst als dat vaststaat, kan aan de orde komen de vraag of verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was. De rechtbank stelt om te beginnen vast dat het onderzoek in onderhavige strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het van enig misdrijf afkomstig zijn van het bij verdachte thuis aangetroffen geld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen bankrekening heeft om zijn geld op te zetten en dat hij deze ook nooit heeft gehad. Hij verklaart dat hij zijn geld altijd thuis heeft bewaard en dat hij dit van huis uit niet anders gewend is. De rechtbank is van oordeel dat het niet ondenkbaar is dat iemand uit anderen hoofde dan misdrijf over een (aanzienlijk) geldbedrag in contanten beschikt. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het onderhavige strafdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat het in de tenlastelegging bedoelde geld van misdrijf afkomstig is en dat derhalve niet is voldaan aan het desbetreffende vereiste in de delictsomschrijving van artikel 420bis en 420quatr Sr. Nu ditzelfde vereiste geldt voor de delictsomschrijving van artikel 416 Sr kan ook het meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen worden. Aan de vraag of verdachte heeft geweten of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van een misdrijf afkomstig was, kom de rechtbank gelet op vorenstaande niet toe. De rechtbank zal verdachte dan ook voor sub 2 integraal vrijspreken. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in of omstreeks 1 december 2004 tot en met 31 augustus 2007 in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland een ander, te weten [SLACHTOFFER], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling (telkens) arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte wist dat dat verblijf wederrechtelijk was; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1 subsidiair het misdrijf: "Een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is", strafbaar gesteld bij artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake sub 1 subsidiair en sub 2 primair wordt veroordeeld tot: een taakstraf, te weten een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen; een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel, dat deze straf in zijn geheel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; met niet-ontvankelijkverklaring van de civiele vordering van de benadeelde partij [SLACHTOFFER]. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft een vreemdeling zonder verblijfstitel voor Nederland, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl verdachte als feitelijk leidinggever wist dat deze vreemdeling geen geldige verblijfstitel had. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht. Door hier te lande een illegaal verblijvende persoon arbeid te laten verrichten, heeft verdachte het belang dat de openbare orde heeft bij uitblijven van dergelijke arbeid geschonden. Dat belang is gelegen in de mogelijkheid voor de overheid om een beleid te voeren dat gericht is op de bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland en bescherming van de publieke kas. Dit beleid heeft de verdachte met zijn handelwijze doorkruist. Voorts heeft verdachte door zijn handelwijze een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel behaald ten opzichte van ondernemers die geen gebruik maken van laagbetaalde illegale werknemers. De rechtbank rekent het verdachte dan ook aan dat hij bewust heeft bijgedragen aan het in stand houden van het illegale circuit. De rechtbank zal bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening houden met de slechte financiële situatie waarin (het bedrijf van) verdachte verkeert. Ook zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat hij nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Civiele vordering [SLACHTOFFER], wonende te [WOONPLAATS] aan de [ADRES], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 20.177,- (twintigduizend-honderd-en-zeven-en-zeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende post: - Loonderving € 20.177,-. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor een behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij geheel niet–ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat de benadeelde partij de vordering, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De na te melden straf is gegrond, behalve op voormeld artikel, op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 primair, sub 2 subsidiair en sub 2 meer subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat het sub 1 subsidiair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een taakstraf, te weten een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen. Bepaalt, dat bij de uitvoering van de werkstraf, voor de tijd door veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten 4 dagen), 8 uren in mindering worden gebracht, zodat 142 uren resteren, subsidiair 71 dagen vervangende hechtenis. Beveelt dat deze werkstraf in het geheel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op 2 jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij: [SLACHTOFFER], in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Aldus gewezen door mr. Bloebaum, voorzitter, mr. Vogel en mr. Lunenborg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 april 2009.