Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0946

Datum uitspraak2009-04-10
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5212 WAO + 07/119 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Besluit door rechtbank vernietigd. Ter uitvoering uitspraak nieuw besluit, handhaving arbeidsongeschiktheidspercentage, met nadere motivering. Onvoldoende passende functies. Raad voorziet zelf.


Uitspraak

06/5212 WAO 07/119 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 juli 2006, 05/5027 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar ingezonden van 18 december 2006. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Voor appellant is verschenen mr. E.R. Jonkman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door B. de Weijer. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, die een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en gedeeltelijk zijn werkzaamheden als machinist van een loaderkraan had hervat, heeft zich op 10 december 2003 bij zijn werkgever ziek gemeld. Bij besluit van 3 maart 2005 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 december 2004 te herzien. Aan dit besluit ligt de opvatting ten grondslag van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige dat appellant in staat is om met zijn beperkingen de aan hem voorgehouden functies te vervullen, en daardoor een loonverlies lijdt van 31%. 1.2. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard bij besluit van 27 september 2005 (bestreden besluit 1). 2.1. In beroep heeft appellant de medische grondslag van het bestreden besluit aangevochten en gesteld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de functies, die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, voor hem in medisch opzicht geschikt zijn. 2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant als verwoord in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat ook met de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige niet voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de belasting in de geselecteerde functies ten aanzien van het concentreren van de aandacht de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat evenmin is komen vast te staan dat de functie van elektromonteur geschikt is voor appellant in verband met een niet met de bezwaarverzekeringsarts besproken belasting ten aanzien van (frequent) reiken. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. 3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag liggende functies ook op andere aspecten dan het concentreren van de aandacht en (frequent) reiken zijn belastbaarheid overschrijdt, althans dat het Uwv in gebreke is gebleven om voldoende te motiveren dat de belasting blijft binnen de grenzen van zijn belastbaarheid. 3.2. Met het besluit van 18 december 2006 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg in een rapportage van 6 september 2006 de belasting op het aspect concentratie had toegelicht, de bezwaarverzekeringsarts S. Gommers in een rapportage van 21 september 2006 nogmaals de beperkingen van appellant ten aanzien van (frequent) reiken had bezien en de bezwaararbeidsdeskundige Van den Berg alle overschrijdingen van de belastbaarheid van een motivering had voorzien in haar rapportage van 28 november 2006, zijn de eerder geselecteerde functies en de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% gehandhaafd. 3.3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat ook met de nadere toelichtingen van geschiktheid van de functies niet is gebleken. Hij heeft verder naar voren gebracht dat de medische beoordeling gebrekkig is geweest omdat hij in eerste instantie is onderzocht door een verzekeringsarts in opleiding. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het besluit van 27 september 2005 op goede gronden heeft vernietigd. Dat brengt mee dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. 4.2. Nu het Uwv met het besluit van 18 december 2006 evenwel niet tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellant is de Raad van oordeel dat, gelet op artikel 6:24 in samenhang met de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellant geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 december 2006. 4.3. Appellant heeft ter zitting de beroepsgrond dat sprake is van een gebrek in de medische beoordeling niet gehandhaafd. Uitsluitend de vraag of appellant met zijn in de FML vastgelegde beperkingen, die verband houden met zijn hartklachten, rugklachten, vermoeidheidsklachten en psychische klachten, in staat is om de hem voorgehouden functies te verrichten, houdt partijen in hoger beroep verdeeld. 4.4.1. In de FML is neergelegd dat appellant geen beperking heeft voor het concentreren van de aandacht en in staat geacht wordt zich tenminste een half uur te concentreren op een informatiebron. In de toelichting heeft de verzekeringsarts aangegeven dat functies, waarin appellant zich langer dan een uur zou moeten concentreren op ingewikkelde informatiebronnen, voor hem niet geschikt zijn. Bezwaararbeidsdeskundige Van den Berg heeft in haar rapportage van 6 september 2006 alle functies op het aspect concentratie besproken. Zij heeft één functie laten vervallen en toegelicht dat in de overige functies, die zien op seriematig werk, langdurige concentratie op één taak niet voorkomt. Naar het oordeel van de Raad is voldoende gemotiveerd dat van een niet van appellant te vergen belasting op het aspect concentreren van de aandacht in de functies geen sprake is. 4.4.2. De Raad volgt appellant niet in zijn opvatting dat de functie van machinaal metaalbewerker (Sbc Code 464080) niet geschikt is in verband met een te zware belasting op het aspect trappenlopen. In de FML is vastgelegd dat appellant in staat is om tenminste in één keer een trap op of af te lopen. In de functie is, zo blijkt uit de toelichting, sprake van incidenteel trappenlopen in die zin dat een paar keer per week een trap naar een kantoor wordt op en af gelopen waarbij de functionaris zelf het tempo kan bepalen. De Raad is niet gebleken dat appellant daartoe niet in staat is. 4.4.3. In de functie van elektromonteur (Sbc Code 267010) is maximaal 660 keer reiken per uur nodig: 60 keer over een afstand van ongeveer 70 centimeter en 600 keer over een afstand van ongeveer 60 centimeter. In de FML is in verband met de vermoeidheidsklachten en de hartbelasting bij meer inspanning frequent reiken tijdens het werk beperkt tot ongeveer 600 keer. Daarbij wordt voor mannen uitgegaan van reiken over een afstand van 60 centimeter. De Raad stelt vast dat in de functie van elektromonteur sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant in frequentie en afstand. De bezwaarverzekeringsarts Gommers heeft in zijn rapportage van 21 september 2006 gesteld dat appellant in staat geacht wordt over een grotere afstand dan 60 centimeter te reiken omdat zijn rugklachten hem niet verhinderen om bij reiken over een afstand van ongeveer 70 centimeter ook te buigen. De frequentie van het reiken in deze functie acht de bezwaarverzekeringsarts niet bezwaarlijk, omdat sprake is van een fysiek niet al te belastende functie waarin tillen en dragen beperkt voorkomt. Deze motivering van de geschiktheid van de functie overtuigt de Raad niet. In de FML is niet alleen een beperking opgenomen voor frequent reiken tijdens het werk maar ook voor frequent buigen. Dat de geringe afwijkingen aan de rug appellant niet verhinderen om tijdens reiken over een grotere afstand tegelijkertijd voorover te buigen, wil nog niet zeggen dat een combinatie van meer reiken dan ongeveer 600 keer per uur, deels over een afstand van meer dan 60 centimeter, een te vergen belasting is. Met de toelichting op beide aspecten in de FML heeft de verzekeringsarts immers tot uitdrukking gebracht dat de hartklachten en daarmee gepaard gaande vermoeidheidsklachten tot een energetische beperking leiden. 4.5.1. De weigering om de WAO-uitkering met ingang van 8 december 2004 te verhogen steunt op de overweging dat appellant in staat wordt geacht om de functies van machinaal metaalbewerker, elektromonteur en operator chemische en kunststofverwerkende industrie (Sbc Code 271122) te vervullen die leiden tot een arbeidsongeschiktheids-percentage van 31%. Bij het vervallen van de functie van elektromonteur wordt de functie van machinaal houtbewerker (Sbc Code 462150) bij de schatting betrokken. De Raad stelt vast dat de belasting in deze functie de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. 4.5.2. De Raad ziet aanleiding om met overeenkomstige toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bij gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het besluit van 18 december 2006 zelf in de zaak te voorzien. 4.5.3. Uit de aan de weigering om de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 december 2004 te herzien ten grondslag liggende rapportage van de arbeidsdeskundige van 2 maart 2005 volgt dat bij het wegvallen van de functie van elektromonteur het loon van de operator chemische en kunststofverwerkende industrie van € 11,53 voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage bepalend is en dat het betrekken bij de schatting van de functie van machinaal houtbewerker een reductiefactor geeft van 0,98. Een mediaanloon van € 11,30 (€ 11,53 x 0,98) leidt afgezet tegen het maatmaninkomen van € 17,84 tot een – ook door de gemachtigde van het Uwv ter zitting genoemd – arbeidsongeschiktheidspercentage van 37%. De Raad zal het besluit van 3 maart 2005 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 8 december 2004 bepalen op 35 tot 45%. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De Raad stelt vast dat in bezwaar niet om vergoeding van kosten is gevraagd. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 december 2006 gegrond en vernietigt dat besluit; Herroept het besluit van 3 maart 2005 voor zover daarbij de uitkering ingevolge de WAO werd met ingang van 8 december 2004 onveranderd wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%; Bepaalt dat appellant met ingang van 8 december 2004 recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.L. de Gier. JL