Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1036

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807485/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast de in afwijking van de verleende bouwvergunning (nr. 126-1045) gebouwde aanbouw op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit terug te brengen in de toestand waarvoor de bouwvergunning is verleend en voorts om de uitbouw op de tweede bouwlaag binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200807485/1/H1. Datum uitspraak: 15 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2008 in zaak nrs. 08/3007 en 08/3009 in het geding tussen: [appellante] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast de in afwijking van de verleende bouwvergunning (nr. 126-1045) gebouwde aanbouw op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit terug te brengen in de toestand waarvoor de bouwvergunning is verleend en voorts om de uitbouw op de tweede bouwlaag binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de opgelegde last aangepast, in die zin dat [appellante] wordt gelast de aanbouw op het perceel binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit terug te brengen in de toestand waarvoor de bouwvergunning (nr. 126-1045) is verleend, dat wil zeggen dat het deel van de aanbouw dat verder strekt dan de op de bouwtekening aangegeven breedte van 2,66 m binnen drie maanden moet worden verwijderd en verwijderd moet worden gehouden, en voorts om de uitbouw op de tweede bouwlaag binnen drie maanden na de verzenddatum van dit besluit te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel terug te brengen tot de situatie zoals aangegeven op de bouwtekening van de bouwvergunning uit 2004, in welke situatie een serre, die qua constructie ook een serre moet zijn, met een diepte van 1,90 m vanaf de achtergevel is toegestaan. Bij uitspraak van 4 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2008 vernietigd, de begunstigingstermijn voor het voldoen aan de last gesteld op drie maanden, welke termijn ingaat op de dag na verzending van deze uitspraak, bepaald dat de uitspraak voor zover het de begunstigingstermijn betreft in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor het overige in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 november 2008. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2009, waar [appellante], in persoon, en bijgestaan door mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellante] heeft gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het dagelijks bestuur bevoegd is ter zake handhavend op te treden. 2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat. In beginsel volstaat het enkele feit dat het dagelijks bestuur niet bereid is vrijstelling te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door het dagelijks bestuur onder verwijzing naar de "Beleidsregels voor de toepassing van artikel 19, lid 3, WRO" ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Voor zover [appellante] in dit kader onder verwijzing naar de percelen Veerstraat 42 en 58 een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt dat. Niet aannemelijk is gemaakt dat het rechtens vergelijkbare gevallen betreft. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting door het dagelijks bestuur onweersproken is gesteld dat ten tijde van het verlenen van de bouwvergunningen voor de aanbouwen die in de omgeving van het perceel zijn gelegen een ander bestemmingsplan gold. Onder die omstandigheden heeft de voorzieningenrechter concreet zicht op legalisatie terecht niet aanwezig geacht. 2.4. De niet nader met stukken onderbouwde betogen van [appellante] dat sprake is van een overmachtsituatie, nu het door verzakking van de achtergevel technisch niet mogelijk was om de uitbouw volgens de verleende vergunning te bouwen, dat haar een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, nu de voorzitter van het dagelijks bestuur tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft toegezegd dat zij een tekening kon indienen ter legalisatie van de aan- en uitbouw, en dat de dwangsom niet proportioneel is, brengt zij voor het eerst in hoger beroep naar voren. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom [appellante] deze beroepsgronden niet reeds bij de voorzieningenrechter had kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dienen deze beroepsgronden buiten beschouwing te blijven. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Van Roessel lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009 457.