Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1041

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805222/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bag Limburg B.V." (hierna: Bag) onder oplegging van een dwangsom gelast om enerzijds de kantoorunit en de waterbuffer en anderzijds de keermuren en verwerkingsinstallatie waarvoor de instandhoudingstermijn onderscheidenlijk de gedoogtermijn is verstreken te verwijderen van het perceel Heidekampweg 5 te Stein (hierna: het perceel).


Uitspraak

200805222/1/H1. Datum uitspraak: 15 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bag Limburg B.V.", gevestigd te Stein, Limburg, appellante, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2008 in zaak nrs. 08/842 en 08/101 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bag Limburg B.V." en het college van burgemeester en wethouders van Stein. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bag Limburg B.V." (hierna: Bag) onder oplegging van een dwangsom gelast om enerzijds de kantoorunit en de waterbuffer en anderzijds de keermuren en verwerkingsinstallatie waarvoor de instandhoudingstermijn onderscheidenlijk de gedoogtermijn is verstreken te verwijderen van het perceel Heidekampweg 5 te Stein (hierna: het perceel). Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het daartegen door Bag gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de waterbuffer betreft en voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft het college bij dat besluit het besluit van 12 juni 2007 herroepen ten aanzien van de waterbuffer. Bij uitspraak van 23 juni 2008, verzonden op 26 juni 2008, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door Bag ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Bag bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.P. Wijnands, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vaststaat dat het college bevoegd is tot handhavend optreden tegen hetgeen op het perceel is gebouwd. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak voor wat betreft het gedeelte ten oosten van het Julianakanaal" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden". 2.3. Bag betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dergelijk optreden moet worden afgezien. Zij voert daartoe aan dat zij een andere plaats voor haar bedrijf heeft gevonden, maar dat de verhuizing door niet aan haar te wijten redenen drie jaar in beslag gaat nemen en vooralsnog volgens planning verloopt. Verder voert zij daartoe aan dat het doel van de gemeente om ter plaatse een andere bestemming te verwezenlijken niet kan worden bereikt door handhavend op te treden tegen de bouwwerken, aangezien op basis van het bestemmingsplan niet kan worden opgetreden tegen het met de bestemming strijdige gebruik, nu een verbodsbepaling dienaangaande ontbreekt. 2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college door het afgeven van de tijdelijke bouwvergunning van 4 januari 2002 voor de kantoorunit en de gedoogbeschikking van 20 januari 2004 voor de keermuren en de verwerkingsinstallatie er geen twijfel over heeft laten bestaan dat de bouwwerken slechts tot en met 31 december 2006 en dus tijdelijk, in stand mochten worden gehouden. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat Bag er niet in is geslaagd om de verhuizing naar een ander terrein vóór afloop van de instandhoudings- en de gedoogtermijn te verwezenlijken voor haar rekening en risico komt. Dat tegen het huidige gebruik van de grond niet kan worden opgetreden op grond van het bestemmingsplan betekent niet dat handhavend optreden tegen hetgeen gebouwd is om die reden onevenredig zou zijn. Het vorenstaande in aanmerking genomen, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Daaraan doet niet af dat door derden niet om dergelijk optreden is verzocht, nu een klacht van derden niet noodzakelijk is om handhavend op te treden tegen met het bestemmingsplan strijdige situaties. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009 163-560.