Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1157

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers321653 CV EXPL 09-312
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Auteursrecht; gebruik maken van foto's


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Kanton Locatie Maastricht zaaknr: 321653 CV EXPL 09-312 Vonnis d.d. 15 april 2009 in de zaak van: 1. [eiser], wonend te Tilburg, vennoot van eiseres sub 2 2. de vennootschap onder firma [eiser 2], gevestigd en kantoorhoudend te [adres], eisende partij, verder te noemen [eisende partij], gemachtigde: mr. S.G. van der Galiën, advocaat te Amsterdam, tegen: [gedaagde], h.o.d.n. [bedrijfsnaam], wonend te [adres], gedaagde partij, verder te noemen [gedaagde], in persoon procederend. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Door partijen zijn achtereenvolgens de navol¬gende proces¬stukken gewisseld: -exploot van dagvaarding d.d. 12 januari 2009 met producties; -conclusie van antwoord; -conclusie van repliek met producties; -conclusie van dupliek. Daarna is vonnis bepaald, op heden. MOTIVERING [eisende partij] vordert veroordeling van [gedaagde] om aan haar te betalen een bedrag van € 900,-- te vermeerderen met de wettelijke (handels-)rente hierover van de dag van dagvaarding, 12 januari 2009, tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 150,-- aan buitengerechtelijke kosten, alles onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten. [eisende partij] heeft daartoe gesteld dat [gedaagde] zonder daartoe toestemming te hebben verkregen twee foto’s heeft geplaatst op de site www.careercommitment.com, welke site aan [gedaagde] toebehoort. [eisende partij] is auteursrechthebbende ten aanzien van de bewuste foto’s in de zin van artikel 10 van de Auteurswet 1912. Die foto’s zijn immers door haar “genomen” bij een interview van [gedaagde] in het najaar van 2005 en gepubliceerd bij de Rubriek “Baanbrekend” voor het magazine U&UWV. Als auteursrechthebbende heeft [eisende partij] met uitsluiting van anderen het recht om voornoemd werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Openbaarmaking en/of verveelvoudiging van werken zonder toestemming van de rechthebbende betekent schending van diens auteursrecht. Door deze inbreuk heeft [eisende partij] schade geleden tot een bedrag van € 900,--. Ten aanzien van de hoogte van genoemd schadebedrag heeft zij aansluiting gezocht bij de artikelen 18 en 19 van de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie, welke voorwaarden in de branche gebruikelijk zijn en in de rechtspraak gelden als maatstaf voor het vaststellen van dergelijke schade. Door de niet-betaling van [gedaagde] heeft [eisende partij] kosten moeten maken die zij door [gedaagde] vergoed wenst te zien tot een bedrag van € 150,--. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. [gedaagde] stelt primair dat zij geen inbreuk op het auteursrecht van [eisende partij] maakt, omdat een van beide door haar gebruikte foto’s een eigen portret betreft. Met [eisende partij] is de kantonrechter van oordeel dat het gebruiken van het eigen portret in het kader van de Auteurswet 1912 enkel is toegestaan indien de opdracht tot het maken van dat portret door [gedaagde] zelf was gegeven. In dit geval is de opdracht verstrekt door het UWV (voormalig werkgeefster van [gedaagde]), zodat het verweer van [gedaagde] niet opgaat. Niet het portretrecht maar het auteursrecht staat in deze kwestie centraal. In voortgezet debat heeft [gedaagde] weliswaar - voor het eerst - gesteld dat zijzelf opdracht heeft gegeven aan [eisende partij] om de foto’s te maken, maar deze stelling heeft zij op geen enkele wijze gespecificeerd en gedocumenteerd. De nadere tegenwerping is bovendien rechtstreeks in strijd met hetgeen bij antwoord is verklaard: “Beide foto’s maakten onderdeel uit van een redactioneel artikel welk in 2005 in het personeelsblad van het UWV is verschenen. Dit artikel is vervolgens met toestemming van het UWV op de website van [bedrijfsnaam] geplaatst.” Dit verweer zal de kantonrechter derhalve passeren, mede omdat [gedaagde] van haar stelling geen bewijs heeft aangeboden. Ook acht de kantonrechter geen termen aanwezig [gedaagde] ambtshalve van een en ander bewijs op te dragen. Subsidiair is [gedaagde] de mening toegedaan dat de betreffende foto’s door [eisende partij] aan haar ter beschikking zijn gesteld, zodat zij er ( naar eigen verkiezing en inzicht) gebruik van mocht maken. [eisende partij] ontkent dit ten stelligste. Ook hier geldt dat [gedaagde] verzuimt haar stelling op een deugdelijke manier te onderbouwen - ook niet nadat [eisende partij] bij repliek uitdrukkelijk de beschikbaarstelling had ontkend -, zodat de kantonrechter ook dit verweer zal passeren. Ook het meer subsidiaire verweer van [gedaagde] moet worden verworpen. De tweede foto, door [eisende partij] gemaakt van het visitekaartje van [gedaagde], is immers wel degelijk een fotografisch werk in de zin van de Auteurswet 1912. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de kantonrechter dat ten aanzien van de beide foto’s sprake is van schending van het auteursrecht van [eisende partij] door [gedaagde]. Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft het navolgende te gelden. De algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie zijn weliswaar niet van toepassing op de (niet-contractuele) relatie tussen [eisende partij] en [gedaagde], maar vormen wel een rechtens aanvaardbaar en geaccepteerd uitgangspunt om - naar analogie - op die basis de schade te begroten, zodat de kantonrechter de vordering voor dat gedeelte aan [eisende partij] zal toewijzen. De vordering van [eisende partij] ter zake van vergoeding van beweerdelijk gemaakte kosten ter inning van de vordering dient te worden afgewezen nu [eisende partij] omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) heeft gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door [eisende partij] bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven. Eeveneens dient te worden afgewezen de door [eisende partij] gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Het betreft hier immers geen handelsovereenkomst als bedoeld in genoemd artikel 6:119a BW. [gedaagde] dient, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, de kosten van dit geding te dragen. BESLISSING Veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 900,-- vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 12 januari 2009 tot de dag van algehele voldoening. Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van [eisende partij] tot heden in totaal begroot op € 425,25 waaronder een bedrag van € 200,-- ter zake van salaris en noodzakelijk gemaakte verschotten van de gemachtigde van [eisende partij]. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. HP