Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1158

Datum uitspraak2009-03-31
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7097 WWB + 08/423 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dubbel hoger beroep. De aanvraag bijzondere bijstand voor a) kosten van tandheelkundige behandeling met betrekking tot tandartskosten is een herhaalde aanvraag: geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden); b) de meerkosten van het opladen van de accu’s van haar elektrische rolstoel en tillift: ten tijde van belang had betrokkene geen draagkracht en het gaat hier om noodzakelijke uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende meerkosten; c) kosten van huur van een haarwasbak op statief en d) kosten van een door haar aangeschaft metalen nierbekken: terecht afgewezen.


Uitspraak

07/7097 WWB 08/423 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder (hierna: College) tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 november 2007, 07/1253 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: betrokkene en het College Datum uitspraak: 31 maart 2009 I. PROCESVERLOOP Partijen hebben hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2009. Voor betrokkene is verschenen mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Betrokkene heeft op 19 september 2005 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend onder meer voor a) kosten van tandheelkundige behandeling. Zij heeft een afrekenspecificatie van 5 december 2005 overgelegd, waaruit blijkt dat zij een bedrag van € 469,50 aan niet voor vergoeding in aanmerking komende tandartskosten verschuldigd is aan haar ziektekostenverzekeraar Univé. Bij besluit van 26 april 2006 is deze aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB). Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. 1.2. Betrokkene heeft op 9 maart 2006 opnieuw een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de in 1.1 genoemde kosten. Voorts heeft zij onder meer bijzondere bijstand gevraagd voor b) meerkosten van het opladen van de accu’s van haar elektrische rolstoel en tillift, c) kosten van huur van een haarwasbak op statief van € 0,50 per dag en d) kosten van een door haar aangeschaft metalen nierbekken van € 7,65. De GGD-arts H. van Riel heeft op het verzoek van het College geadviseerd over de noodzaak van de onder c en d genoemde kosten. 1.3. Bij besluit van 15 augustus 2006, voor zover van belang, heeft het College de aanvragen om bijzondere bijstand van de onder a tot en met d genoemde kosten afgewezen. 1.4. Bij besluit van 16 april 2007, voor zover van belang, heeft het College de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de tandartskosten gehandhaafd op grond van artikel 15 van de WWB, voor de onder b genoemde meerkosten op de grond dat deze kosten uit de bijstandsnorm of daarmee in hoogte vergelijkbaar inkomen kunnen worden voldaan en voor de onder c en d genoemde kosten op de grond dat deze niet medisch noodzakelijk zijn. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het College - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 april 2007 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op bijzondere bijstand voor de tandartskosten en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvullende ziektekostenverzekering bij Univé een niet-toereikende voorliggende voorziening en heeft het College de mogelijkheid om voor tandartskosten aanvullende bijstand te verlenen. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden van betrokkene tegen het besluit van 16 april 2007 verworpen. 3. Het College heeft hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het besluit over de tandartskosten. Het hoger beroep van betrokkene betreft de onder b, c en d genoemde kosten. 4. De Raad komt in 4.1 en 4.2 ambtshalve en in 4.3 tot en met 4.5 naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling. 4.1. Bij besluit van 26 april 2006 heeft het College afwijzend beslist op de aanvraag van betrokkene van 19 september 2005 om bijzondere bijstand voor tandartskosten tot een bedrag van € 469,50. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Op 9 maart 2006 heeft betrokkene een nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het College de zaak met betrekking tot deze kosten in haar geheel opnieuw beoordeeld, wat echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid. 4.2. Volgens vaste rechtspraak is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in dat geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank heeft dit niet onderkend met als gevolg dat in de aangevallen uitspraak op onjuiste gronden tot gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 16 april 2007 is geconcludeerd. 4.3. Ter ondersteuning van de herhaalde aanvraag om bijzondere bijstand voor de tandartskosten heeft betrokkene in bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2006 aangevoerd dat de tandartskosten medisch noodzakelijk zijn en dat Univé niet alle tandartskosten vergoedt. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien de niet volledige vergoeding door Univé al na de ontvangst van de afrekenspecificatie van 5 december 2005 bekend was en betrokkene de door haar gestelde medische noodzaak naar voren had kunnen brengen en had kunnen onderbouwen voorafgaand aan het eerdere besluit van 26 april 2006 dan wel in een bezwaarprocedure tegen dat besluit. Daarvan uitgaande kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het College niet in redelijkheid tot zijn besluit van 16 april 2007 heeft kunnen komen voor zover daarbij de afwijzing van de herhaalde aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten is gehandhaafd. 4.4. De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de onder b genoemde meerkosten is door het College gehandhaafd op de grond dat deze uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten voldaan kunnen worden uit de bijstandsnorm of daarmee in hoogte vergelijkbaar inkomen. De Raad onderschrijft die grond niet, omdat voldoende aannemelijk is dat betrokkene ten tijde hier van belang geen draagkracht had. De Raad wijst er in dit verband op dat het College voor de gelijktijdig aangevraagde kosten van eigen bijdrage van orthopedische schoenen en latex handschoenen in het besluit van 16 april 2007 wel bijzondere bijstand heeft toegekend. Dit besluit kan daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand blijven voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de onder b genoemde meerkosten is gehandhaafd. De Raad zal het College opdragen ter zake van deze kosten een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Bij die nadere besluitvorming heeft als uitgangspunt te gelden dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 35, eerste lid, van de WWB is voldaan. Het gaat hier immers om noodzakelijke uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende meerkosten voor de levering van elektriciteit, waarvan het bestaan direct kan worden aangetoond in verband met de (zichtbare) handicaps van betrokkene. De hoogte van die meerkosten kan schattenderwijs worden berekend. Een en ander betekent ook dat niet kan worden aangenomen dat deze kosten al begrepen kunnen worden geacht in de aan betrokkene met toepassing van artikel 21 van de door de gemeenteraad van Den Helder vastgestelde Verordening bijzondere bijstand 2004 jaarlijks toegekende forfaitaire tegemoetkoming, zoals het College kennelijk veronderstelt. Deze laatste tegemoetkoming is uitsluitend bedoeld voor niet direct aantoonbare kosten die gemaakt worden in verband met chronische ziekte of handicap. Wat de hoogte van de te vergoeden meerkosten betreft, acht de Raad het redelijk dat deze, mede gelet op de door de leverancier van de hulpmiddelen aan het College verstrekte informatie, zolang sprake is van normaal gebruik van de elektrische rolstoel en de tillift door betrokkene, wordt geschat op € 65,-- per jaar, te rekenen vanaf de datum van de aanvraag (9 maart 2006). 4.5. Met betrekking tot de onder c en d genoemde kosten onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen toereikende aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden. Het besluit van 16 april 2007 is dan ook terecht in stand gelaten voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten is gehandhaafd. 4.6. De hoger beroepen slagen. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, behoudens voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en over proceskosten en griffierecht in eerste aanleg is beslist. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 16 april 2007 vernietigen voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand gevraagd voor meerkosten energie in verband met het opladen van de accu’s van de elektrische rolstoel en tillift van betrokkene is gehandhaafd en voorts het College opdragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 5. Het verzoek van betrokkene om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het College noodzakelijk is en de Raad onvoldoende inzicht heeft in de exacte omvang van de door de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de in 4.4 besproken kosten geleden renteschade. Het College zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om deze renteschade te vergoeden. 6. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak behoudens voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en over proceskosten en griffierecht in eerste aanleg is beslist; Vernietigt het besluit van 16 april 2007 voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor meerkosten energie in verband met het opladen van de accu’s van de elektrische rolstoel en tillift van betrokkene is gehandhaafd; Bepaalt dat het College in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt het College in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Den Helder aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de gemeente Den Helder aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en O.L.H.W.I. Korte als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2009. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) J. Waasdorp. IA