Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1207

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5524 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Na nader onderzoek opnieuw besloten op bezwaar. Geen recht meer had op ziekengeld.


Uitspraak

08/5524 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 29 augustus 2008, 07/9530 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: uwv). Datum uitspraak: 15 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.M. van Kuijeren, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kuijeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, die in het verleden een pees- en zenuwletsel aan de rechteronderarm heeft opgelopen, heeft zich op 25 februari 2005 wegens klachten van de rechterhand en -arm ziek gemeld voor zijn werk als magazijnschoonmaker bij [naam werkgever], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1.2. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 28 augustus 2006 geen recht meer had op ziekengeld. 1.3. Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 augustus 2006 ongegrond verklaard. 2. Bij uitspraak van 15 augustus 2007 heeft de rechtbank het besluit van 18 oktober 2006 wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank bestonden er tegenstrijdigheden over de belasting van appellants werk en was daardoor ook het medisch oordeel niet zorgvuldig tot stand gekomen. 3.1. Ter uitvoering van voormelde uitspraak heeft een bezwaararbeidsdeskundige een nader onderzoek ingesteld naar appellants werk en daarover op 6 november 2007 een rapport uitgebracht. 3.2. Bij besluit van 12 november 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2006 weer ongegrond verklaard. 4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij acht geslagen op de door voormelde werkgever desgevraagd bij brief van 13 juni 2008 verstrekte nadere informatie, welke overeenstemde met hetgeen reeds eerder over appellants werk was gerapporteerd. 5. De Raad heeft het volgende overwogen. 5.1. Appellant heeft naar aanleiding van het onderhavige ziektegeval diverse keren het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Blijkens het afschrift van de medische kaart had appellant klachten in verband met tillen, duwen, trekken, met kracht iets vastpakken en het maken van schroefbewegingen. De betrokken bezwaarverzekeringsarts heeft bij onderzoek van appellant geconstateerd dat de hand- en schouderfunctie (nagenoeg) volledig was en dat de beperkingen van appellant van betrekkelijk geringe aard waren. 5.2. In het op verzoek van de verzekeringsarts op 6 juli 2006 door een arbeidsdeskundige uitgebrachte rapport wordt vermeld dat het ging om licht werk, waarbij gebruik werd gemaakt van een schrob-veegmachine en waarbij geen sprake was van zwaar tillen en kracht zetten met de handen, als iets moest worden vastgepakt. In het in overweging 3.1 vermelde arbeidsdeskundige rapport van 6 november 2007 is vastgelegd dat de eerder opgemaakte werkbeschrijving volgens de werkgever correct was en dat appellant nimmer werkzaamheden heeft verricht in verband met rioolverstoppingen. 5.3. De over appellants werk uitgebrachte rapporten wijzen er eenduidig op dat het werk als schoonmaker niet zwaar belastend was, terwijl de werkgever bij voormelde brief van 13 juni 2008 nog eens heeft bevestigd dat appellant daarbij geen betonnen riooldoppen hoefde te verwijderen. De Raad ziet onvoldoende reden om aan de door de werkgever verstrekte informatie te twijfelen en neemt daarbij in aanmerking dat appellant geen gegevens heeft aangedragen die zijn standpunt onderbouwen. 6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.W.J. Schoor en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. KR