
Jurisprudentie
BI1219
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6836 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6836 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Ten aanzien van de medische grieven van appellante is de Raad in navolging van de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, spreekuurcontact en met verkregen informatie van de huisarts op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Geen onderschatting van beperkingen. Bindweefselafwijking: Volledig en zorgvuldig onderzoek van deskundige. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit schaart de Raad zich achter het oordeel van de rechtbank dat appellante in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geduide functies.
Uitspraak
07/6836 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 november 2007, 06/3907 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een reactie van de door haar ingeschakelde revalidatiearts dr. R.M. van Mechelen overgelegd, waarop het Uwv met een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
II.OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante, die werkzaam is geweest als verkoopster voor gemiddeld 23 uur per week, is met ingang van 18 juni 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante is in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten herbeoordeeld, in welk verband zij op 2 augustus 2005 onderzocht is door de verzekeringsarts M.J.G.M. Vandenbroeck. Deze heeft aangegeven dat appellante is aangewezen op werk zonder zware of langdurige rugbelastende of heupbelastende activiteiten als lang aaneengesloten zitten, staan of lopen, zonder frequent buigen, zonder zwaar of frequent tillen/dragen of duwen/trekken. De beperkingen van appellante zijn vastgelegd in de zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
2 augustus 2005. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige D. de Roos een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellante en waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 december 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 13 februari 2006 ingetrokken.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff, op basis van dossierstudie en met verkregen informatie tijdens de hoorzitting en van de huisarts van appellante, in zijn rapportage van 29 mei 2006 aangegeven dat door hem de beoordeling door de primaire verzekeringsarts wordt onderschreven. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek, na bijstelling van het maatgevende loon, opnieuw het CBBS geraadpleegd en op basis daarvan nieuwe functies geselecteerd die eveneens leiden tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%. Onder verwijzing naar deze rapportages heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 december 2005 bij besluit van 22 juni 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de resultaten van het onderzoek van de door de rechtbank benoemde deskundige revalidatiearts G.H.F. van der Leeuw, als neergelegd in diens rapport van 27 februari 2007, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld, zodat de medische grondslag waarop het bestreden besluit berust in rechte stand kan houden en voor de arbeidskundige beoordeling uitgegaan dient te worden van de FML van 2 augustus 2005. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige alle signaleringen en verborgen beperkingen heeft toegelicht en dat zij gelet hierop er voldoende van overtuigd is dat de functies uit medisch oogpunt geschikt zijn voor appellante. Gelet op de loonwaarde van deze functies in vergelijking met het laatst verdiende loon van appellante heeft dat naar het oordeel van de rechtbank terecht geleid tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de rapportages van de door haar ingeschakelde revalidatiearts Van Mechelen, gesteld dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat in de aangevallen uitspraak met geen woord over haar bindweefselafwijking wordt gerept. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij het, gelet op haar beperkingen, niet reëel vindt dat fictieve functies voor haar geschikt worden geacht.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Ten aanzien van de medische grieven van appellante is de Raad in navolging van de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, spreekuurcontact en met verkregen informatie van de huisarts op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat daarbij de beperkingen van appellante zijn onderschat. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank terecht het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige revalidatiearts Van der Leeuw gevolgd, die weliswaar heeft aangegeven dat appellante op de datum in geding stoornissen had bestaande uit verminderde handkracht, hypermobiliteit in diverse gewrichten met name de ellebogen, polsen en voeten en lage pijnklachten in de rug, maar ook stelde dat de daaruit voortvloeiende beperkingen en handicaps naar algemeen aanvaard wetenschappelijk inzicht onvoldoende zijn om deze als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van een ziekte of gebrek te duiden. Deze deskundige kon zich vinden in de opgestelde FML, waarin naar zijn mening in ruime mate tegemoet is gekomen aan de subjectieve beleving van de beperkingen door appellante.
4.2. Met betrekking tot de grief van appellante dat geen rekening is gehouden met haar bindweefselafwijking overweegt de Raad dat zowel appellante als het Uwv aan de rechtbank alle beschikbare informatie over de klachten en beperkingen hebben verstrekt, welke informatie eveneens aan de revalidatiearts Van der Leeuw is voorgelegd en die daarmee rekening heeft kunnen houden. De Raad is van oordeel dat het door de onafhankelijke en onpartijdige deskundige Van der Leeuw verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. De Raad overweegt in dit verband dat hem uit de reactie van de deskundige Van der Leeuw van 25 juli 2007 op het andersluidend standpunt in de rapportage van de door appellante ingeschakelde revalidatiearts Van Mechelen niet is gebleken dat de deskundige zijn eigen oordeel niet zorgvuldig heeft heroverwogen. De in hoger beroep door appellante overgelegde reactie van de revalidatiearts Van Mechelen, welke door het Uwv nog is voorgelegd aan zijn bezwaarverzekeringsarts Van Hooff, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. Mitsdien kan deze grief van appellant niet slagen.
4.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit schaart de Raad zich achter het oordeel van de rechtbank dat appellante in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geduide functies. De grief van appellante dat zij de theoretische schatting aan de hand van de voor haar geschikte functies niet reëel acht, kan evenmin slagen. Volgens uit het Schattingsbesluit volgt, wordt bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid eerst vastgesteld of betrokkene gelet op haar krachten en bekwaamheden in staat is om haar maatgevende arbeid (meestal de laatst verrichte arbeid) te verrichten. Indien dit niet het geval is wordt vastgesteld tot welke algemeen geaccepteerde arbeid de betrokkene met haar krachten en bekwaamheden in staat is. Nu de schatting dienovereenkomstig heeft plaatsgevonden en ook overigens inhoudelijk op goede gronden berust, kan ook deze grief niet slagen
4.4. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM