Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1236

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5383 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De geschiktheid in medische zin van de geduide functies is voldoende toegelicht.


Uitspraak

07/5383 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 juli 2007, 06/784 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens de appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2009. De zaak is gevoegd met de zaak geregistreerd onder nummer 07/5390 WAO behandeld. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Klaver. II. OVERWEGINGEN 1. Voor de feiten waarvan de Raad uitgaat bij zijn oordeelsvorming, verwijst hij naar rubriek 3.1 van de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende. 1.1. Bij besluit van 9 november 2004 is appellant, per einde van de zogenoemde wachttijd, met ingang van 25 oktober 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 2 juni 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 februari 2006 heeft de rechtbank de medische grondslag van het besluit van 2 juni 2005 onderschreven. Omdat dit besluit in arbeidskundige zin een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid ontbeerde, heeft de rechtbank dat besluit vernietigd. 1.2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 november 2004, na arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 28 april 2006 (bestreden besluit), wederom ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. De Raad overweegt naar aanleiding van de gronden van het hoger beroep het volgende. 3.1. In hoger beroep heeft appellant uitsluitend de geschiktheid in medische zin van de geduide functies aan de orde gesteld. 3.2. Met betrekking tot de functies van parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en brugwachter/sluiswachter (Sbc-code 282170) heeft hij in hoger beroep gelijke gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. Ten aanzien van de eerst vermelde functie is de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam in zijn rapport van 30 maart 2006 voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat in die functie voldoende afwisseling van houding biedt en dat deze functie ook overigens niet rugbelastend is. De rechtbank heeft ook overigens geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de functie van parkeercontroleur passend te achten is. Met betrekking tot de functie brugwachter/sluiswachter heeft de rechtbank overwogen dat de afwisseling in zitten, staan en lopen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is verzekerd door het maximeren op de aspecten zitten, lopen en staan. Blijkens de functieomschrijving en de weergave van de functiebelasting van deze functie is er voldoende afwisseling in zitten, staan en lopen door de diversiteit van de binnen die functie voorkomende werkzaamheden. Daarbij heeft de rechtbank eveneens verwezen naar het genoemde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank. 3.3. In hoger beroep heeft appellant voorts aangevoerd dat in de functie van meteropnemer (Sbc-code 315181) inzichtelijkheid ontbreekt met betrekking tot het aspect zitten. De Raad merkt op dat gezien de context waarin deze beroepsgrond wordt aangevoerd appellant mogelijk het oog heeft op twee categorieën van de FML, namelijk 5.1: zitten, ten aanzien waarvan appellant licht beperkt is en 5.2: zitten tijdens het werk, ten aanzien waarvan appellant eveneens licht beperkt wordt geacht. Vervolgens stelt de Raad vast dat uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat op beide aspecten geen overschrijding van appellants beperkingen plaatsvindt. Ook dit argument van appellant slaagt dus niet. 3.4. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat in de functie productiewerker industrie (Sbc-code 111180) en ook in de “overige functies” onvoldoende ruimte is gelaten voor afwisseling in zitten, staan en lopen. De Raad kan appellant hierin niet volgen. Uit het vermelde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt dat deze overleg heeft gehad met de bezwaarverzekeringsarts H.J. Boersma met betrekking tot de signalering op het punt van afwisseling van houding. Voorts stelt de Raad vast dat die signalering voldoende is toegelicht. 3.5. Hetgeen in 3.1 tot en met 3.4 is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 4. Er is geen aanleiding voor de veroordeling van een der partijen in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009. (get.) T. Hoogenboom. (get.) M.A. van Amerongen. JL