Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1241

Datum uitspraak2009-02-16
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001887-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich met zijn mededaders in een relatief kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een aantal zeer ernstige geweldsdelicten.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-001887-06 datum uitspraak: 16 februari 2009 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 april 2006 in de strafzaak onder parketnummers 15-635067-05 (A) en 15-635363-05 (B) van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1972], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats], thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 maart 2006, 20 maart 2006, 21 maart 2006, 23 maart 2006, 28 maart 2006 en 30 maart 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 1 oktober 2008, 24 november 2008, 15 januari 2009, 19 januari 2009 en 2 februari 2009. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg op 20 maart 2006 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaardingen en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Evenals de rechtbank leest het hof in de eerste regel van het in zaak A onder 3 primair tenlastegelegde na de woorden "gemeente Zaanstad" de woorden "tezamen en in vereniging met een ander of anderen". Het weglaten van die woorden ziet het hof, gelet op het in de tiende regel van die tenlastelegging opgenomen element "hij en/of zijn mededaders" en de subsidiair opgenomen omschrijving, als een kennelijke misslag. Het hof houdt het ervoor dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd deze deelnemingsvorm mede ten laste te leggen. Voorzover in de tenlastelegging verder taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt door een en ander niet in de verdediging geschaad. Geldigheid van de inleidende dagvaarding Naar het oordeel van het hof is de dagvaarding wat betreft het tenlastegelegde in zaak A onder 7 primair partieel nietig, voor zover het betreft de in de vierde en vijfde regel opgenomen zinsnede "[slachtoffer 1] en/of". Met de rechtbank is het hof van oordeel dat nu [slachtoffer 1] degene is die wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden, hij niet "een ander" kan zijn op wie het oogmerk tot dwang is gericht als bedoeld in de tenlastelegging en de delictsomschrijving van artikel 282a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Eveneens is naar het oordeel van het hof om dezelfde reden, mutatis mutandis, partieel nietig de dagvaarding wat betreft het tenlastegelegde in zaak B onder 1, voor zover dit betreft de in de vierde, vijfde en zesde regel opgenomen zinsnede "met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen of niet te doen". Met de rechtbank acht het hof in het in zaak B onder 1 tenlastegelegde subsidiair begrepen wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 5 en 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof verwijst dienaangaande naar hetgeen de rechtbank op dit punt in haar vonnis onder 3.1 heeft overwogen en neemt dit over. Ook in hoger beroep is onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte heeft deelgenomen aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, zoals is vereist voor de toepasselijkheid van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Bewezenverklaarde Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 primair, 4, 7 primair en 8, en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat in zaak A onder 1 hij in de periode van 13 november 2004 tot en met 14 november 2004 te Amsterdam en te Vinkeveen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet - die [slachtoffer 3] in café Archimedes te Amsterdam met kracht tegen het hoofd geslagen en - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] gehouden en - die [slachtoffer 3] naar een kamer in hotel Bilderberg te Vinkeveen gebracht en - in die hotelkamer die [slachtoffer 3] van zijn vrijheid beroofd gehouden; in zaak A onder 2 hij op 13 november 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat één van zijn mededaders - die [slachtoffer 3] met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft gehouden en - tegen die [slachtoffer 3] woorden heeft gezegd van gelijke strekking als: "Maak je zakken leeg"; in zaak A onder 3 primair hij op 28 januari 2005 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van zestig euro, toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders - die [slachtoffer 4] met kracht tegen het hoofd hebben getrapt en - dat geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer 4] hebben getrokken; in zaak A onder 4 hij op tijdstippen in de periode van 13 november 2004 tot en met 14 november 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van 1000 euro en 120 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte en zijn mededaders telkens het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel; in zaak A onder 7 primair hij op 6 februari 2005 te Amsterdam en te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [naam 1] en/of één of meer familieleden en/of vrienden van die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet - die [slachtoffer 1] meermalen met kracht in het gelaat geslagen en van achteren bij de keel vastgepakt en vastgehouden en de keel dichtgeknepen en - die [slachtoffer 1] naar een auto getrokken en - op die [slachtoffer 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht en gericht gehouden en - die [slachtoffer 1] gedwongen handboeien bij zichzelf aan te doen en - die [slachtoffer 1] naar bedrijfspanden gebracht en aldaar die [slachtoffer 1] op een stoel geplaatst en vastgetaped en met handboeien vastgemaakt aan die stoel en de ogen dichtgetaped en - tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij geld moest regelen en - die [slachtoffer 1] in het gezicht gestompt en geslagen en - een scherp puntig voorwerp op/in de hals van die [slachtoffer 1] gezet en geprikt en - die [slachtoffer 1] gedwongen telefonisch contact op te nemen met iemand die geld kon regelen en - die [slachtoffer 1] bedreigd met de woorden: "Ik ga je koud maken, ik laat je lekker stikken"; in zaak A onder 8 hij op 6 februari 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge en ongeveer 100 euro, toebehorend aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders - die [slachtoffer 1] in het gelaat hebben geslagen en - die [slachtoffer 1] van achteren bij de keel hebben vastgepakt en vastgehouden en - de keel van die [slachtoffer 1] hebben dichtgeknepen en - die [slachtoffer 1] naar een auto hebben getrokken en - die [slachtoffer 1] in een auto hebben geduwd en - vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht en gericht gehouden op die [slachtoffer 1]; in zaak B onder 1 hij in de periode van 7 januari 2005 tot en met 8 januari 2005 te Amsterdam en te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen - die [slachtoffer 2] met kracht met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen en - die [slachtoffer 2] met kracht in een auto geduwd en - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] gericht en - die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met gebalde vuist en met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp geslagen en - een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] gezet en - de polsen van die [slachtoffer 2] met plakband vastgebonden en - die [slachtoffer 2] geblinddoekt en - die [slachtoffer 2] naar een bedrijfspand gebracht en aldaar die [slachtoffer 2] op een stoel geplaatst en vastgetaped aan die stoel en - die [slachtoffer 2] meermalen met kracht geslagen tegen het hoofd terwijl die [slachtoffer 2] was vastgetaped aan die stoel; in zaak B onder 2 hij op tijdstippen in de periode van 7 januari 2005 tot en met 8 januari 2005 te Amsterdam en te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen - een geldbedrag van 5000 euro en - een horloge, merk: Titanium, en een mobiele telefoon, merk: Nokia, en twee ringen, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstallen werden voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstallen voor te bereiden, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte en zijn mededaders: - die [slachtoffer 2] met kracht met een hard voorwerp tegen het hoofd hebben geslagen en - die [slachtoffer 2] met kracht in een auto hebben geduwd en - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] hebben gericht en - die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met gebalde vuist en met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben geslagen en - een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] hebben gezet en - de polsen van die [slachtoffer 2] met plakband hebben vastgebonden en - die [slachtoffer 2] hebben geblinddoekt en - die [slachtoffer 2] naar een bedrijfspand hebben gebracht en aldaar die [slachtoffer 2] op een stoel hebben geplaatst en vastgetaped aan die stoel en - die [slachtoffer 2] meermalen met kracht hebben geslagen tegen het hoofd terwijl die [slachtoffer 2] was vastgetaped aan die stoel en - die [slachtoffer 2] hebben bedreigd met woorden van gelijke strekking als: "we halen je vrouw en kinderen op". Hetgeen in zaak A onder 1, 2, 3 primair, 4, 7 primair en 8 en het in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Bewijsoverwegingen De verdediging heeft het volgende betoogd. Er was geen sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 3], omdat die [slachtoffer 3] uit vrije wil naar café Archimedes is gekomen, vandaar met verdachte en de medeverdachten naar hotel Bilderberg te Vinkeveen is gegaan en aldaar met hen in een hotelkamer heeft verbleven. Die vrijwilligheid gold, volgens de raadsman, ook voor het pinnen met de pinpas van die [slachtoffer 3] door verdachte en/of een of meer van de andere verdachten, terwijl die [slachtoffer 3] in de hotelkamer achterbleef. Een eventueel ontbreken van vrijwilligheid was althans niet waarneembaar voor de verdachte. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft bemiddeld bij een cocaïneverkoop in Madrid in oktober 2004. Bij deze transactie is de verkopende partij “Engelsen”voor een groot geldbedrag opgelicht. Onder meer [slachtoffer 3] is verantwoordelijk gehouden voor het verloren gaan van dit geldbedrag. Hij is na de transactie vanuit Spanje naar Nederland gevlucht en heeft zich daar schuil gehouden. Zijn woning heeft hij gemeden. Dat dit mede was uit angst dat hem fysiek wat zou worden aangedaan, is voldoende aannemelijk geworden. Verdachten (onder meer [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]) zijn intensief op zoek geweest naar [slachtoffer 3]. Doel van deze zoektocht was dat [slachtoffer 3] werd opgespoord om zich bij de “Engelsen” te verantwoorden en/of te zorgen dat het geldbedrag dat verloren was gegaan, werd terugbetaald. [slachtoffer 3] is van deze zoektocht op de hoogte geraakt maar heeft er desondanks voor gekozen zich schuil te blijven houden. Aangenomen moet worden dat uiteindelijk de druk op [slachtoffer 3] zo groot is geworden dat hij heeft ingestemd met een ontmoeting met [naam 2] en [naam 3], die plaatsvond op 13 november 2004 te Landsmeer. [naam 2] en [naam 3] stonden op hun beurt eveneens onder grote druk om [slachtoffer 3] op te sporen en aan de “Engelsen”over te dragen. Zij hebben [slachtoffer 3] bij de ontmoeting op 13 november 2004 duidelijk gemaakt dat hij een gesprek moest aangaan met de “Engelsen”. Daarna hebben zij hem hiertoe in hun auto meegenomen naar café Archimedes in Amsterdam. In de auto hebben [naam 2] en [naam 3] telefonisch contact gehad met één van de “Engelsen”, [naam 4], en met de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Deze [naam 4] heeft toen gevraagd om [slachtoffer 3] een paar dagen vast te houden, kennelijk totdat de “Engelsen” uit het buitenland gekomen zouden zijn om [slachtoffer 3] over te nemen. Met verdachte [medeverdachte 1] is besproken dat hij in café Archimedes Hartman van [naam 2] en [naam 3] zou overnemen. Verdachte [medeverdachte 1] is onder meer met verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] naar café Archimedes toegegaan. In het café is [slachtoffer 3] mishandeld en bedreigd met een vuurwapen. Zijn spullen zijn doorzocht en een aantal goederen is van hem afgenomen. Hij heeft geld moeten afstaan. Het hof gaat ervan uit dat op dat moment de feitelijke en fysieke vrijheidsberoving van [slachtoffer 3] haar beslag had gekregen. Vervolgens is [slachtoffer 3] onder meer door de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] meegenomen naar hotel Bilderberg te Vinkeveen. Daar heeft hij in één kamer verbleven met (in wisselende samenstelling) voornoemde verdachten, in afwachting van de komst van de “Engelsen”. Tijdens dit verblijf is zijn pinpas meegenomen en daarmee zijn vervolgens geldopnamen gedaan. Dat geld is nadien onder de verdachten verdeeld. Uiteindelijk is [slachtoffer 3] op 14 november 2004 rond 17.00 uur overgedragen aan de “Engelsen”. Op 15 november 2004 rond 13.45 uur is zijn stoffelijk overschot aangetroffen. [slachtoffer 3] bleek om het leven gebracht te zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan er bij [slachtoffer 3] - zo er al sprake zou zijn van enige "vrijwilligheid" om vanuit Landsmeer mee te gaan naar café Archimedes in Amsterdam - in ieder geval geen sprake meer zijn van vrijwilligheid vanaf het moment dat hij in dat café werd mishandeld en bedreigd. Aan de omstandigheid dat hij zich tegen de daaropvolgende handelingen en gebeurtenissen niet heeft verzet, kan niet de conclusie worden verbonden dat hij daarmee heeft ingestemd. [slachtoffer 3] verblijf in café Archimedes vanaf de mishandeling en bedreiging, zijn meegaan naar en verblijf in het hotel te Vinkeveen vonden niet vrijwillig plaats en het wegnemen van goederen die aan hem toebehoorden, waaronder geld door opnamen met zijn pinpas, is niet vrijwillig door [slachtoffer 3] toegelaten. Het hof leidt uit het voorgaande immers af dat de druk op [slachtoffer 3], de overmacht waar hij mee geconfronteerd werd en het geweld en de dreiging die van de verdachte(n) is uitgegaan, hem uiteindelijk geen andere mogelijkheid lieten dan zich te schikken in de eisen van de verdachten en met hen mee te werken. Uit de bewijsmiddelen volgt ook in toereikende mate dat de verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat vrijwilligheid bij [slachtoffer 3] ontbrak. Wat betreft het in zaak A onder 7 primair tenlastegelegde feit heeft de verdediging de mogelijkheid genoemd dat [slachtoffer 1] iets in scène heeft gezet om geld te verkrijgen, bijvoorbeeld om gokschulden te kunnen betalen. Voor die mogelijkheid ziet het hof geen deugdelijke aanwijzing en in het licht van de vaststaande omstandigheden moet het hoogst onwaarschijnlijk worden geacht dat [slachtoffer 1] zijn gijzeling in scène heeft gezet. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd; ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 8 bewezenverklaarde diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd; ten aanzien van het in zaak A onder 3 primair bewezenverklaarde diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd; ten aanzien van het in zaak A onder 7 primair bewezenverklaarde medeplegen van gijzeling; ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf en maatregel De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken van het in zaak A onder 5 en 6 tenlastegelegde en voor het in zaak A onder 1, 2, 3 primair, 4, 7 primair en 8 en het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van de tijd die door veroordeelde voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank heeft toegewezen de vordering van [benadeelde 1] tot een bedrag van EUR 1.120,- (met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel) en deze benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft [benadeelde 2] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft voorts de teruggave gelast aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die veroordeelde voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopge hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van [benadeelde 1] wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 1.120,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard. Zij heeft voorts gevorderd dat de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg ten aanzien van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen wordt overgenomen. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich met zijn mededaders in een relatief kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een aantal zeer ernstige geweldsdelicten. In november 2004 was hij betrokken bij de vrijheidsberoving van [slachtoffer 3]. Deze is meegenomen vanuit een café in Amsterdam naar een hotel in Vinkeveen en daar gedurende ongeveer een etmaal vastgehouden. Een en ander diende om hem over te dragen aan Engelsen, die hem verantwoordelijk hielden voor een groot financieel verlies na een mislukte cocaïnetransactie. Tegen deze [slachtoffer 3] is geweld gebruikt en goederen van hem zijn gestolen. Met zijn pinpas zijn geldopnamen gedaan. Hij is uiteindelijk in het hotel aan Engelsen overgedragen. De daaropvolgende dag is het lichaam van [slachtoffer 3] gevonden. Hij bleek om het leven gebracht. Verdachte was vervolgens in januari 2005 als medepleger betrokken bij de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] en amper een maand later in februari 2005 bij de gijzeling van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn in Amsterdam op straat overvallen en vervolgens in een auto naar een gagaragebedrijf in Utrecht vervoerd. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren vastgebonden op een stoel is aanzienlijk geweld jegens hen gepleegd teneinde hen en/of familieleden te dwingen tot betaling van (forse) geldbedragen. Ook zijn goederen van hen afgenomen. Ten slotte was verdachte betrokken bij de diefstal met geweld jegens [slachtoffer 4] in januari 2005. Verdachte heeft door zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 3]. Daarbij heeft hij kunnen voorzien dat de overdracht aan de Engelsen weinig goeds voor [slachtoffer 3] zou meebrengen. Het hof rekent verdachte zijn rol zwaar aan. Ook voor het overige heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit, vrijheid en eigendom van zijn slachtoffers. De door de verdachte gepleegde feiten zijn bovendien misdrijven die een grote inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2008 eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld. Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport inzake de verdachte van 15 september 2005. Bij de thans bewezen feiten past slechts een straf die langdurige vrijheidsbeneming meebrengt. Het hof constateert dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Immers, tussen het instellen van het hoger beroep op 19 april 2006 namens verdachte en het wijzen van arrest door het hof op 16 februari 2009 is een periode verstreken van twee jaren en tien maanden. Van belang is ook dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Deze is passend en geboden. In de door de raadsman aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 282, 282a, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde. Vordering van [benadeelde 1] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde. Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 5.684,82 exclusief rente. De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten. Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van [benadeelde 2] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 4 tenlastegelegde. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet ontvankelijk is verklaard in haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, moet haar vordering buiten beschouwing blijven. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart de inleidende dagvaarding nietig ten aanzien van de in zaak A onder 7 primair in de vierde en vijfde regel opgenomen zinsnede "[slachtoffer 1] en/of" en de in zaak B onder 1 in de vierde, vijfde en zesde regel opgenomen zinsnede "met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen of niet te doen". Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 primair, 4, 7 primair en 8 en het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1, 2, 3 primair, 4, 7 primair en 8 en het in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren en 4 (vier) maanden. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een fototoestel PANASONIC, digitale camera en bandjes, ibn RC nr. 1101-1 - doosje met filmrolletjes 11, ibn RC nr. 1102-2 - een computer, computertoren Network, ibn RC nr. 1102-1 - een ordner, kleur wit, met financiële gegevens, ibn RC nr. 1101-2 - een stuk diverse, pukcode, ibn RC nr. 1101-3 - een GSM-toestel SIEMENS, ibn RC nr. 1101-2A - een map met autopapieren [verdachte], ibn RC nr. 1101-4 - een stuk diverse ABN rekeningafschriften ibn RC nr. 1101-5 - een stuk diverse, pukcode, ibn RC nr. 1405-3 - twee stuks diverse, CJIN giro's, ibn RC nr. 1101-6 - twee stuks diverse, dienstbelasting, ibn RC 1101-6 - een rekening HI, telefoonrekening, ibn RC nr. 1101-6 - 5 stuks fotorol, ibn RC nr. 1101-7 - een GSM-toestel, merk: Samsung met lader, ibn RC nr. 1103-1 - een telefoontoestel, ibn RC nr. 1403-1 - een doos, ibn RC nr. 1404-1 - een doos GSM Samsung, ibn RC nr. 1405-1 - een doos GSM Siemens, ibn RC nr. 1405-2. Ten aanzien van [benadeelde 1]: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], [rekeningnummer], een bedrag van EUR 1.120,00 (duizend honderdtwintig euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is voldaan, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.120,00 (duizend honderdtwintig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 1], behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is voldaan. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.M.J. Chorus, mr. L.A.J. Dun en mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2009.