Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1345

Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersAVNR 760/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

591a Sv: Een voorwaardelijk sepot betekent niet dat de zaak is geëindigd, aangezien gedurende de proeftijd bij overtreding van de voorwaarde alsnog vervolging voor de onderhavige strafzaak kan volgen. Het recht tot strafvervolging van het openbaar ministerie met betrekking tot het feitencomplex uit de onderhavige strafzaak is vooralsnog niet komen te vervallen. In de strafzaak tegen appellant is weliswaar geen straf of maatregel opgelegd, doch de zaak is nog niet geëindigd. Appellant dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM zitting houdende te Arnhem Avnr: 760-08 Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door: [naam appellant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], domicilie kiezende te [adres kantoor raadsman], ten kantore van zijn raadsman, hierna te noemen appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 19 februari 2008, onder meer houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 12 januari 2009 de advocaat-generaal en namens appellant mr. [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam]. Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift, ingediend namens appellant op 28 juni 2007 ter griffie van de rechtbank Utrecht door mr. [naam raadsman B]; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank op 11 december 2007; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank op 22 januari 2008; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte rechtsmiddel van 26 februari 2008, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Op 12 april 2007 is aan appellant een sepot onder voorwaarden betekend, inhoudende dat hij niet zal worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij gedurende een periode van 2 jaar, ingaande op de dag van uitreiking van de sepotmededeling zich niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken. De proeftijd is ingegaan op 12 april 2007 en zal lopen tot 12 april 2009. 2. Het inleidend verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding in de kosten van de raadsman en in de kosten van de raadsman voor de indiening en de behandeling van het verzoekschrift. 3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. 4. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen. 5. De raadsman, die heeft verklaard dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek ex artikel 591a Sv, heeft als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar de mening van de raadsman is een voorwaardelijk sepot een zodanig zeker einde van de zaak dat, mede gelet op het feit dat de vervolging volledig stil is komen te liggen, de zaak daarmee is geëindigd. Voor het overige heeft de raadsman volhard bij hetgeen in het inleidend verzoekschrift is aangevoerd en verzocht. 6. De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep. Subsidiair acht de advocaat-generaal geen gronden van billijkheid aanwezig om tot vergoeding over te gaan. 7. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman. Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. 8. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in de strafzaak tegen appellant weliswaar geen straf of maatregel is opgelegd, doch dat de zaak nog niet is geëindigd. Een voorwaardelijk sepot betekent niet dat de zaak is geëindigd, aangezien gedurende de proeftijd bij overtreding van de voorwaarde alsnog vervolging voor de onderhavige strafzaak kan volgen. Het recht tot strafvervolging van het openbaar ministerie met betrekking tot het feitencomplex uit de onderhavige strafzaak is vooralsnog niet komen te vervallen. Appellant dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. 9. Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de beschikking waarvan beroep voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering bevestigen. BESCHIKKENDE Het hof: - bevestigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.H. Schulten, voorzitter, E.A.K.G. Ruys en J.M.J. Denie, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. Rasing, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2009.