Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1366

Datum uitspraak2008-12-29
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/510353-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden en tot betaling van een geldboete van € 20.000. Dit voor onder andere medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/510535-06 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 december 2008 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] wonende te [woonadres] te [woonplaats] raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht. 1. Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2. De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: Een drietal kwekerijen van hennepstekjes heeft geëxploiteerd; Feit 2: hennepstekjes voorhanden heeft gehad; Feit 3: elektriciteit heeft gestolen; Feit 4 en 5: een alarm-revolver en een gedeelte van een schietpen voorhanden heeft gehad. 3. De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4. De beoordeling van het bewijs 4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. 4.2. Het standpunt van de verdediging 4.2.1. Onrechtmatig verkregen bewijs De verdediging heeft aangevoerd dat de CIE-informatie, op basis waarvan het onderzoek tegen verdachte is gestart, onvoldoende concreet en actueel was. Daarnaast is die informatie op geen enkele manier onderbouwd of ‘veredeld’. De op basis van deze CIE-informatie afgegeven machtigingen tot het afluisteren van de telefoon van verdachte zijn onrechtmatig, nu de hennepkweek geen ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en voorts omdat op dat moment tegen verdachte onvoldoende redelijk vermoeden van schuld bestond, waardoor alle bewijsmiddelen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank overweegt als volgt. In de maand december 2005 is bij de CIE de volgende informatie binnen gekomen: “[verdachte], woont in de wijk [O] te Utrecht, zit in een rolstoel en rijdt een dure, aangepaste, Mercedes. [verdachte] koop al jaren veel wiet op, met name in de stad Utrecht. Hij verkoopt deze wiet vervolgens in Nederland en in het buitenland. [verdachte] heeft een aantal mensen voor hem werken die de wiet, met auto’s, vervoeren naar onder andere Duitsland en Engeland. [verdachte] is intussen miljonair geworden door deze verdovende middelen handel.” De teamleider van de regionale CIE te Utrecht oordeelde op basis van de hem bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de aangedragen gegevens, dat de informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt en heeft de informatie op 20 december 2005 in een proces-verbaal verwerkt. De teamleider van de CIE is als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en heeft toegelicht hoe zijn oordeel tot stand is gekomen. Op basis van voornoemde CIE-informatie, aangevuld met informatie uit politiesystemen met betrekking tot verdachte, heeft de rechter-commissaris op 27 januari 2006 machtiging verleend de telefoon van verdachte af te luisteren. In de onderhavige strafzaak is naar het oordeel van de rechtbank de CIE-informatie voldoende concreet. Nu deze informatie in de maand december 2005 bij de CIE is binnen gekomen en eind januari 2006 de machtiging tot het afluisteren van de telefoon is gegeven, is de rechtbank voorts van oordeel dat sprake is van actuele informatie. De rechtbank verwijst hierbij naar NJ 2000, 264 waarin de Hoge Raad oordeelde dat de verdenking (van het bezit van een vuurwapen) niet enkel door een tijdsverloop van 7 weken was komen te vervallen. Dat de informant in de onderhavige zaak mogelijk al voor december 2005 wetenschap had van de verstrekte informatie, zoals door de raadsman is betoogd, doet hier niet aan af. De CIE-informatie wees op grootschalige hennephandel. Dergelijke handel levert naar het oordeel van de rechtbank een ernstige inbreuk op de rechtsorde op, zoals artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering eist voor het afgeven van een tapmachtiging. Gelet op het voorgaande is de rechtbank bovendien van oordeel dat de concrete en actuele CIE-informatie een redelijk vermoeden van schuld opleverde, zodat de rechter-commissaris op goede gronden een machtiging tot het afluisteren van de telefoon heeft afgegeven. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2001 (NJ 2002, 97) waarbij concrete CIE-informatie van een informant die gekwalificeerd werd als ‘meestal betrouwbaar’ voldoende grondslag vormde voor een doorzoeking van een woning, een ingrijpender dwangmiddel dan in de onderhavige zaak. Er is dus geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. 4.3. Het oordeel van de rechtbank De feiten 1, 2 en 3 Ten aanzien van de [adres] te Utrecht. Op 19 maart 2006 is in de woning van verdachte aan de [adres] te Utrecht een doorzoeking gedaan. Daarbij werd in de ouderlijke slaapkamer een luik aangetroffen dat toegang gaf tot een ondergrondse ruimte. Deze ondergrondse ruimte was weer verdeeld in drie ruimtes, waarvan in een ruimte een in werking zijnde afzuiger met een koolstoffilter werd aangetroffen en een andere ruimte volledig was volgestort met hennepafval en aarde. In de woning werd in totaal 774 gram henneptoppen (verdeeld over twee zakken) en 1385 gram hasjiesj aangetroffen. Tijdens de doorzoeking werd geconstateerd dat de ijkzegels in de meterkast van de woning van verdachte waren vervalst. Tevens werd in de woning een zegeltang met hiervoor bestemde zegels aangetroffen. Deze zegeltang is eigendom van Remu, de rechtsvoorganger van Eneco, en sinds 1994 vermist. De valse ijkzegels hadden het nummer van de aangetroffen zegeltang. In de meterkast was een grijze kabel aangesloten die uitkwam in de kelderruimte onder de woning waar hennepresten en de afzuigventilator werden aangetroffen. Uit determinatie en drugstests blijkt dat de aangetroffen plantenresten afkomstig zijn van hennepplanten van het geslacht Cannabis. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte onder zijn woning, in een kelder, een hennepstekkerij had. Deze hennepstekjes stonden op stellages met daarboven TL-buizen. Tijdens voornoemde doorzoeking werden diverse videocassettebandjes aangetroffen. Op een van deze bandjes stonden, naast opnames van het zoontje van verdachte, opnames van een hennepkwekerij c.q. stekkerij. De politie herkende op de beelden de ruimte onder de woning van verdachte. Op de beelden is te zien dat in meerdere bakken hennepstekken van ongeveer 2 weken opgesteld staan. Deze bakken stonden op een houten stellage en de planten werden verlicht door gewone TL-buizen. Eveneens is een stem hoorbaar, die door de verbalisanten wordt herkend als de stem van verdachte, die opdracht geeft ‘ook deze kant op te nemen’. De filmer volgt deze aanwijzingen op en zegt: “ze staan er mooi bij”. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wel eens bijverdient met het verkopen van hennepstekjes en dergelijke. Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij hennep teelde voor eigen gebruik in verband met zijn lichamelijke situatie. De van overheidswege aan hem verstrekte medicinale hennep was onvoldoende om in zijn behoefte van pijnstilling te voorzien. Voorts heeft hij verklaard dat één zak met henneptoppen en de plakken hasjiesj, aangetroffen in zijn woning aan de [adres] van zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 2], waren. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte de gebruiker van de woning is en niet heeft ontkend wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de hennepplanten. Volgens vaste jurisprudentie is reeds daarom sprake van plegen van het aanwezig hebben van de hennep. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte 2] de eigenaar van de hennep en de hasjiesj is. Ten aanzien van de [adres] te Utrecht. Bij een doorzoeking van de woning van de broer van verdachte, [medeverdachte], aan het adres [adres] te Utrecht op 19 maart 2006 werden twee hennepstekkerijen aangetroffen, bestaande uit 160 moederplanten en 2288 hennepstekjes. Uit determinatie en narcotests blijkt dat de aangetroffen planten van het geslacht Cannabis zijn. Aan de zijkant van de elektriciteitsmeter was een zware magneet geplaatst, waardoor het telwerk van de meter werd vertraagd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij eind 2004 voor zijn broer, die op straat sliep, een huis heeft geregeld via [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1]).Vanaf het moment dat zijn broer daar ging wonen is zijn broer samen met medeverdachte [medeverdachte 1] begonnen met het opzetten van een “stekkenhok”. Daarvoor werd ondermeer gebruik gemaakt van materiaal uit de loods van verdachte. Verdachte zou zorgen voor de afnemers van deze stekjes. Hij kreeg van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) door hoeveel stekjes er klaar stonden en ging dan op zoek naar een afnemer. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de woning aan de [adres] te Utrecht sinds januari 2005 verhuurt aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] verklaart dat hij [medeverdachte 1] wordt genoemd. Hij bevestigt de verklaring van verdachte. Hij verklaarde immers bij de politie dat er in de woning aan de [adres] ongeveer 100 moederplanten stonden, waarvan hij wekelijks gemiddeld 480 stekjes afsneed. [medeverdachte 1] verklaarde voorts dat hij zorgde dat de plantjes op de benedenverdieping van de woning voldoende water kregen en de zuurgraad van het water niet te hoog werd. [medeverdachte 2] verzorgde de planten op de bovenverdieping van de woning. [medeverdachte 2] moest van verdachte [medeverdachte 1] ook controleren, om te voorkomen dat [medeverdachte 1] stekjes mee naar huis nam. Verdachte nam de bestellingen op en belde die aan [medeverdachte 1] door. Als [medeverdachte 1] spullen nodig had voor het stekken van de hennepplanten belde hij verdachte en de volgende dag stond het klaar. Een persoon genaamd [J], die uit Maastricht kwam, was de grootste afnemer van verdachte. [J] kwam elke week stekjes halen, gemiddeld 6 tot 8 dozen per week. Als verdachte met vakantie was leverde [medeverdachte 1] de stekjes aan [J]. [medeverdachte 1] gaf verdachte als hij terug kwam van vakantie het ontvangen geld. Dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] controleerde voor verdachte blijkt ook uit de afgeluisterde telefoongesprekken. In een gesprek op 8 maart 2006 tussen verdachte en [medeverdachte 2], vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] waar [medeverdachte 1] is. [medeverdachte 2] antwoordt hierop dat die beneden is. Verdachte zegt vervolgens: “Je moet het wel allemaal in de gaten houden”. Ten aanzien van [adres] te Utrecht Op 12 oktober 2004 werden bij een doorzoeking aan de [adres] te Utrecht 464 hennep(moeder)planten aangetroffen. De woning was ingericht als kwekerij. De verbalisanten concluderen uit de aangetroffen voorwerpen, zoals sterk vervuilde koolstoffilters en oud plantmateriaal, dat sprake is van meerdere oogsten. Uit determinatie en drugstests blijkt dat de aangetroffen planten van het geslacht Cannabis zijn. De verzegeling op de hoofdzekeringskast in de woning was verbroken en een kabel op een dusdanige manier aangesloten dat de elektriciteit die werd afgenomen, niet werd gemeten door de elektriciteitsmeter. De huurder van de woning is [medeverdachte 3]. Deze [medeverdachte 3] is een broer van de toenmalige vriendin van verdachte. Hij verklaarde dat hij de woning sinds beging 2004 onderverhuurde. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met ene [R] in opdracht van verdachte een kwekerij heeft opgebouwd in een woning in de buurt van het winkelcentrum [O]. De door [medeverdachte 1] gegeven beschrijving van het pand komt in grote mate overeen met de door verbalisanten beschreven situatie op de [adres]. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] verklaarde over de kwekerij aan de [adres]. [medeverdachte 1] verzorgde de hennepplanten en bracht klaar gemaakte hennepstekjes naar de woning van verdachte. Hij kreeg hiervoor € 50,-- per week van verdachte. Omdat verdachte [medeverdachte 1] niet vertrouwde werd hij bij zijn werkzaamheden gecontroleerd door een man die [getuige 2] genoemd wordt. De stekkerij heeft daar meer dan een jaar gestaan. [getuige 2] heeft verklaard dat hij in de woning aan de [adres] heeft gewoond. Hij had deze woning in onderhuur via [medeverdachte 3]. Hij verklaarde voorts een goede vriend te zijn van verdachte. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna onder de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven en worden de hieromtrent gevoerde verweren verworpen. De feiten 4 en 5 Bij voornoemde doorzoeking in de woning van verdachte op 19 maart 2006 zijn een vuurwapen en een (gedeelte van een) schietpen met munitie aangetroffen. Uit het onderzoek door de technische recherche blijkt dat het vuurwapen een alarm-revolver is van het merk Röhm, type Little Joe, kaliber 6mm Knal. Het wapen is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie. De schietpen van het merk Erma. type SG67E, kaliber .22 LR randvuur, is niet compleet. Het aangetroffen voorwerp is het achterste gedeelte van de schietpen, waarin zich het afvuurmechanisme met de slagpin bevindt. De schietpen is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 4 van de Wet wapens en munitie. De munitie betreft 2 patronen kaliber .22LR en 1 patroon 6.35mm en vallen onder artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. De raadsman heeft betoogd dat wat betreft het aangetroffen deel van een schietpen geen sprake is van een wapen en derhalve ook niet van een strafbaar feit. De rechtbank overweegt hieromtrent dat artikel 3 van de Wet wapens en munitie bepaalt dat de bepalingen over wapens mede van toepassing zijn op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn. Nu het gedeelte van de aangetroffen schietpen een afvuurmechanisme met slagpin bevat is de rechtbank van oordeel dat hier sprake van is. Het verweer wordt dan ook verworpen. 4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. hij op tijdstippen in de periode van 12 oktober 2003 tot en met 18 maart 2006, te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en/of verwerkt en verkocht en afgeleverd: - in een pand aan de [adres] een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan en - in een pand aan de [adres] een grote hoeveelheid hennep en stekken van hennepplanten en - in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van 464 hennep(moeder)planten 2. hij op 19 maart 2006 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad - in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 774 gram henneptoppen en 1385 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en, tezamen in en in vereniging met anderen, - in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van 2288 stekken van hennepplanten en ongeveer 160 hennep(moeder)planten 3. hij op tijdstippen in de periode van 12 oktober 2003 tot en met 19 maart 2006, te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen - in een woning gelegen aan de [adres] een hoeveelheid elektrische energie en - in een woning gelegen aan de [adres] een hoeveelheid elektrische energie, toebehorende aan ENECO 4. hij op 19 maart 2006 te Utrecht een wapen van categorie III, te weten een alarm-revolver (merk Röhm, type Little Joe, kaliber 6 mm Knal), en munitie van categorie III, te weten twee, althans een patro(o)n(en), kaliber .22 LR en/of 1 pistoolpatroon, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad 5. hij op 19 maart 2006 te Utrecht, een wapen van categorie II onder 4, te weten een vuurwapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, te weten (een gedeelte van) een schietpen (merk ERMA, type SG67E, kaliber .22 LR randvuur), voorhanden heeft gehad De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5. De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6. De strafoplegging 6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen: - een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar; - een geldboete van € 20.000,-- subsidiair 130 dagen hechtenis. 6.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd dat alle omstandigheden in de vervolging van verdachte, maar in ieder geval het tijdsverloop tussen de aanhouding van verdachte en de uiteindelijke behandeling van de strafzaak ter zitting, reden zijn tot aanzienlijke strafvermindering. De voorlopige hechtenis van verdachte, die ten gevolge van een dwarslaesie aan een rolstoel gebonden is, heeft veel zwaarder op hem gedrukt dan op een gemiddelde gedetineerde. Hierdoor is geen ruimte meer voor een geldboete, die op de verdediging overkomt als een verkapte vorm van ontneming. Een straf gelijk aan de reeds ondergane detentie doet voldoende recht aan alle omstandigheden. 6.3. Het oordeel van de rechtbank De straffen die aan verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte hield zich gedurende bijna 2,5 jaar op vrij grote schaal bezig met de teelt van hennepstekjes. Daarbij schakelde hij medeverdachten in voor de verzorging en het stekken van de planten en betaalde hen voor hun werkzaamheden. Verdachte hield zelf de touwtjes in handen en liet personen die hij vertrouwde ‘zijn personeel’ controleren. Zelf zorgde hij voor de benodigde materialen en voor de (contacten met de) afnemers van de stekken. Deze kwekerijen bevonden zich op drie locaties, waarbij de rechtbank er vanuit gaat dat ze niet tegelijkertijd in bedrijf waren. Op de laatste, nog in werking zijnde, kwekerij werden 160 moederplanten en bijna 2300 stekjes aangetroffen. Een medeverdachte heeft verklaard dat hij wekelijks bijna 500 stekjes klaar maakte. Uitgaande van een verkoopprijs van ca. € 1,25 per stekje en de geringe kosten van verdachte, heeft hij gedurende de bijna 2,5 jaar een flink bedrag aan deze illegale handel verdiend. Voor de strafwaardigheid van de feiten maakt het naar het oordeel van de rechtbank geen verschil of er sprake is van een hennepkwekerij of een hennepstekkerij. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als waarvan hier sprake is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerijen allen in een woning waren opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 31 oktober 2008 niet eerder is veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de omstandigheden waaronder verdachte de detentie heeft doorgebracht dienen te worden verdisconteerd in de straf. Eveneens dient in het voordeel van verdachte mee te wegen dat de behandeling van zijn zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Hoewel er geen sprake is van een bijzonder ingewikkelde zaak, ligt er tussen de inverzekeringstelling van verdachte en de datum van het vonnis ruim 2,5 jaar. De strafbare feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden. Gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden zal de rechtbank een gevangenisstraf van 4 maanden opleggen. De rechtbank komt voorts tot de conclusie dat een geldboete van € 20.000,-- subsidiair 130 dagen vervangende hechtenis een passende sanctie is. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, maar daarin geen aanleiding gezien van de eis van de officier van justitie af te wijken. 7. Het beslag 7.1. De onttrekking aan het verkeer De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten 4 en 5 zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de Wet wapens en munitie. 7.2. De teruggave De rechtbank zal de teruggave gelasten van het zilveren mes aan verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave gelasten van het geldbedrag van € 260,-- aan [getuige 1], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 8. De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 310 en 311van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9. De beslissing De rechtbank beslist als volgt: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd; feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III; feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; - veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 20.000,=; - beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 130 dagen; - bepaalt dat, nadat de tijd die verdachte heeft in voorarrest heeft doorgebracht is verrekend met de opgelegde gevangenisstraf, het resterende deel in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,= per dag; - heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op; Beslag - verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: de schietpen en 2 stuks munitie, punt 22; - gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen zilverkleurige mes; - gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 250,-- aan [getuige 1]. Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 december 2008. De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.