Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1370

Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersAVNR 768/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

89 Sv: Indien er meerdere feiten op de dagvaarding staan, dan vormen die feiten de zaak, ook al bestaat tussen die feiten onderling geen verband. Het beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2008 kan de raadsman niet baten. Nog afgezien van het feit dat deze verwijzingsclausule ook in 2001 en de jaren daarna bij gedeeltelijke gegrondverklaring van een herzieningsaanvraag door de Hoge Raad werd gebezigd, hetgeen een aanwijzing betreft dat er geen sprake kan zijn van “omgaan” zoals door de raadsman wordt voorondersteld, kan uit de overweging van de Hoge Raad niet worden afgeleid dat sprake is van een ander zaaksbegrip.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM zitting houdende te Arnhem Avnr: 768-08 Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door: [naam appellant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres appellant], hierna te noemen appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 22 januari 2008, voor zover houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 12 januari 2009 de advocaat-generaal en namens appellant mr. [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam]. Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift, ingediend op 4 oktober 2007 ter griffie van de rechtbank Utrecht door mr. [naam raadsman], voornoemd; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte rechtsmiddel van 31 januari 2008, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij door appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank te Utrecht van 3 juli 2007 is appellant vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van diefstal en veroordeeld voor de onder 2 primair tenlastegelegde diefstal tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen met aftrek. Ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit is op grond van artikel 67, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis toegelaten. 2. Het inleidend verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ter zake van schade als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. 3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, nu er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. 4. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen. 5. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering heeft afgewezen en dat er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn welke toekenning van een vergoeding rechtvaardigen. Voor het overige heeft appellant volhard bij hetgeen in het inleidend verzoekschrift is aangevoerd en verzocht. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2008, LJN BF5049 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de Hoge Raad is omgegaan met betrekking tot het begrip “zaak”. Tenslotte heeft de raadsman een beroep gedaan op het wetsvoorstel Wet schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden. 6. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep, voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, en tot niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek. 7. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. 8. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De term “zaak” in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Stafvordering heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat na de inleidende dagvaarding de grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering. Indien er meerdere feiten op de dagvaarding staan, dan vormen die feiten de zaak, ook al bestaat tussen die feiten onderling geen verband. Het beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2008 kan de raadsman niet baten. Nog afgezien van het feit dat deze verwijzingsclausule ook in 2001 en de jaren daarna bij gedeeltelijke gegrondverklaring van een herzieningsaanvraag door de Hoge Raad werd gebezigd, hetgeen een aanwijzing betreft dat er geen sprake kan zijn van “omgaan” zoals door de raadsman wordt voorondersteld, kan uit de overweging van de Hoge Raad niet worden afgeleid dat sprake is van een ander zaaksbegrip. 9. Uit hetgeen onder 1. is overwogen, volgt dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. Ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit is immers aan appellant straf opgelegd en voor dat feit is voorlopige hechtenis toegelaten. In het licht van hetgeen onder 8. is overwogen, biedt het stelsel van de wet het hof geen ruimte om feit 1 waarvoor geen straf of maatregel is opgelegd, als een andere zaak te beschouwen. Evenmin bestaat aanleiding om vooruitlopend op een voorstel van wet dat nog moet worden ingediend een vergoeding ter zake toe te kennen. Appellant dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. 10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing waarvan beroep, voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering vernietigen en opnieuw rechtdoen. BESCHIKKENDE Het hof: - vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering; - verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.H. Schulten, voorzitter, E.A.K.G. Ruys en J.M.J. Denie, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. Rasing, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2009.