
Jurisprudentie
BI1382
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4773 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4773 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. De Raad constateert dat zowel de door de (bezwaar)verzekeringsartsen aangenomen cognitieve beperkingen als de door de neurologen voorgestane beperkingen dan wel urenbeperking zijn gebaseerd op een inschatting van de aannemelijkheid van het klachtenpatroon van appellante. Wat betreft de inschatting tot welke beperkingen het klachtenpatroon dient te leiden overweegt de Raad dat ingevolge zijn vaste jurisprudentie - waaronder zijn uitspraak van 12 juni 2007 (LJN BA7320) - het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd.
Uitspraak
06/4773 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2006, 05/1850 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V. te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft deskundige neuroloog dr. J. Vos een schriftelijk verslag van het onderzoek, gedateerd 22 juli 2008, aan de Raad uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.R.H. Barendregt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in februari 2002 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Per 12 augustus 2002 heeft zij zich ziekgemeld voor haar werk van operatieassistente in verband met whiplashklachten. Na afloop van de wachttijd is appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend.
1.2. Bij besluit van 2 mei 2005 heeft het Uwv de uitkering, die laatstelijk werd berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 juni 2005 ingetrokken. Bij besluit van 5 oktober 2005 is het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Het bezwaar is bij besluit van 22 mei 2006 (bestreden besluit) alsnog gegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 2 mei 2005 herroepen en de uitkering met ingang van 28 juni 2005 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2005 gegrond verklaard, het Uwv veroordeeld in de proceskosten en tot vergoeding van schade en bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht vergoedt. Voorts is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad stelt vast dat het hoger beroep gericht is tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen en haar cognitieve beperkingen heeft onderschat. Het Uwv heeft gesteld dat er geen reden is een urenbeperking aan te nemen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor concentreren en verdelen van de aandacht en herinneren. Voorts acht zij appellante aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, zonder verhoogd persoonlijk risico en waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Geconcludeerd is dat er geen geobjectiveerde medische bevindingen zijn om meer beperkingen aan te nemen.
4.2. De bedrijfsarts - optredend namens de voormalige werkgever - heeft zijn bevindingen over de periode van 2003 tot juni 2005 weergegeven en geconcludeerd dat sprake is van een discrepantie tussen het vervallen van de urenbeperking en het feit dat de medische situatie niet is gewijzigd. Volgens de bedrijfsarts is sprake van een consistente klachtenpresentatie.
4.3. Appellante heeft in beroep een rapport van het Whiplash Instituut Nederland (WIN) overgelegd waarin is geconcludeerd dat bij appellante tekorten bestaan ten aanzien van concentratie, geheugen, volgehouden aandacht, afleidbaarheid, afbreukrisico, tijds- en tempodruk en dat haar vermoeidheid een logisch gevolg is van deze tekorten. De rechtbank heeft in navolging van de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat de conclusies van het WIN niet rechtvaardigen dat meer beperkingen worden aangenomen en dat op de onderdelen waarbij door het WIN afwijkende resultaten zijn geconstateerd de bezwaarverzekeringsarts al beperkingen heeft aangenomen.
4.4. In hoger beroep heeft appellante een expertiserapport van neuroloog J.U.R. Niewold overgelegd, waarin is geconcludeerd dat veel extra beperkingen moeten worden gesteld alsmede een urenbeperking voor 20 uur per week. Volgens de neuroloog zijn deze beperkingen objectiveerbaar op grond van het door hem verrichte neurologische onderzoek.
4.5. Neuroloog Vos - die aan de Raad verslag heeft uitgebracht - heeft geconcludeerd dat een urenbeperking aangewezen is in verband met pathologische vermoeidheid. Vos heeft toegelicht dat deze conclusie is gebaseerd op een nauwkeurige anamnese en op in het dossier beschreven energieverlies en moeheidsklachten. Er was sprake van een ernstig ongeval aangezien oogarts dr. M.J. van Schooneveld - bij wie Vos informatie heeft ingewonnen - achterste glasvochtloslating heeft vastgesteld, hetgeen volgens Vos uitzonderlijk is en duidt op een hoog energetisch trauma. Vos heeft daarbij verklaard dat - hoewel niet strikt lineair - er correlatie is tussen de ernst van het ongeval en de ernst van de medische gevolgen. Voorts is toegelicht dat pijn en vermoeidheid weliswaar niet meetbaar zijn, maar dat hij de klachten van appellante reëel acht en niet de indruk heeft gekregen dat deze ingebeeld, voorgewend of overdreven zijn.
4.6. De bezwaarverzekeringsarts heeft weersproken dat aanleiding bestaat meer beperkingen of een urenbeperking aan te nemen. Beide neurologen hebben na onderzoek geen neurologische afwijkingen vastgesteld. Op basis van de subjectieve klachten van pijn en moeheid heeft de bezwaarverzekeringsarts een weging gemaakt. Uit het dagverhaal en de klachtenbeschrijvingen door de bedrijfsarts en meerdere (bezwaar)verzekeringsartsen blijkt niet dat appellante op de datum in geding lijdt aan een sterk invaliderende vermoeidheid. De bezwaarverzekeringsarts acht de gebleken bevindingen - ondanks dat de (bezwaar)verzekeringsartsen veel aandacht hebben besteed aan het uitvragen van de klachten - niet reproduceerbaar en consistent.
4.7. De Raad constateert dat zowel de door de (bezwaar)verzekeringsartsen aangenomen cognitieve beperkingen als de door de neurologen Niewold en Vos voorgestane beperkingen dan wel urenbeperking zijn gebaseerd op een inschatting van de aannemelijkheid van het klachtenpatroon van appellante. De vaststelling van de beperkingen dient plaats te vinden aan de hand van een weging van alle beschikbare medische gegevens. De Raad verwerpt het betoog van de bezwaarverzekeringsarts dat de conclusie van de deskundige neuroloog Vos niet kan worden gevolgd omdat deze niet is gebaseerd op gevonden pathologie. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de betrokken verzekeringsarts en in navolging van deze ook de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van appellante beperkingen heeft aangenomen op het aspect persoonlijk functioneren. Naar de Raad aanneemt moeten deze beperkingen ook naar de mening van de (bezwaar)verzekeringsarts worden gezien als uitingen van ziekte of gebrek, zodat in zoverre geen verschil van medisch inzicht valt te constateren. Dit in aanmerking genomen valt niet in te zien dat het oordeel van de door de Raad geraadpleegde deskundige niet zou kunnen worden gevolgd met betrekking tot de inschatting van de ernst van deze beperkingen.
4.8. Wat betreft de inschatting tot welke beperkingen het klachtenpatroon dient te leiden overweegt de Raad dat ingevolge zijn vaste jurisprudentie - waaronder zijn uitspraak van 12 juni 2007 (LJN BA7320) - het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Op basis van alle beschikbare gegevens is de deskundige Vos tot de overtuiging gekomen dat de klachten reëel zijn en dat appellante niet in staat is om 40 uur per week te werken. Anders dan de bezwaarverzekeringsarts brengt de deskundige Vos de vermoeidheidsklachten in verband met het whiplashsyndroom en de ernst van het trauma. De Raad ziet geen aanknopingspunten om de afwijkende conclusie van de bezwaarverzekeringsarts doorslaggevend te achten.
5. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten en, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal bepalen dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming noodzakelijk is. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De Raad is van oordeel dat de vordering van de kosten van de door appellante ingebrachte rapporten voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt bij een bestede tijd van 7 uur voor het rapport van Niewold de forfaitaire vergoeding € 568,61. Dit is gebaseerd op het voor een dergelijk rapport in artikel 1, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet tarieven in strafzaken van toepassing verklaarde Besluit tarieven in strafzaken 2003 vastgestelde maximale uurtarief van € 81,23. De appellante toekomende vergoeding bedraagt voor de kosten van het rapport van het WIN € 475,- en voor de kosten van een nader verslag van Niewold € 178,50. De proceskosten in beroep worden begroot op € 797,- waarvan € 322,- voor verleende rechtsbijstand en de proceskosten in hoger beroep op € 1.552,11 waarvan € 805,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.349,11.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 2.349,11, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en I.M.J. Hilhorst - Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
TM