
Jurisprudentie
BI1544
Datum uitspraak2009-04-17
Datum gepubliceerd2009-04-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4315 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4315 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ongewijzigde vaststelling WAO-uitkering. De beperkingen van appellant zijn door een voldoende zorgvuldig onderzoek zijn vastgesteld. Niet is gebleken dat toegenomen arbeidsongeschiktheid zodat het Uwv terecht heeft geweigerd de WAO-uitkering van appellant te herzien naar een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
Uitspraak
08/4315 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juni 2008, 08/261 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C. Emons-Wanmaker, werkzaam bij CNV BedrijvenBond, gevestigd te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 31 december 2008 de gronden van het hoger beroep aangevuld. Hierop is namens het Uwv gereageerd met een rapportage van 8 januari 2009 van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door A.H. Bekkema - van den Berg, werkzaam bij CNV Bedrijvenbond. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die een uitkering ontving ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, heeft zich op 17 februari 2003 met ingang van die datum toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2004 heeft het Uwv appellant, naar aanleiding van deze melding, medegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd dient te worden vastgesteld op 55 tot 65%.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 2 december 2004 is het tegen het besluit van 9 juni 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 april 2005 ((04/1358) voor zover hier van belang), het beroep van appellant tegen het besluit van 2 december 2004 ongegrond verklaard.
1.5. Bij uitspraak van 11 juli 2007 heeft de Raad de in 1.4 vermelde uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 2 december 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad heeft overwogen dat het Uwv bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 38 van de WAO niet tot het in het besluit van 2 december 2004 neergelegde medisch oordeel heeft kunnen komen zonder onderzoek van appellant door een (bezwaar)verzekeringsarts.
1.6. Vervolgens heeft appellant op 25 september 2007 het spreekuur van bezwaarverzekeringsarts Miedema bezocht. Deze arts heeft het dossier bestudeerd, appellant onderzocht en informatie ingewonnen bij de huisarts en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om de beslissing te herzien.Het Uwv heeft bij besluit van 14 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2004 wederom ongegrond geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak van 19 juni 2008 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Tegen het oordeel van de rechtbank is in hoger beroep aangevoerd dat het niet opportuun is dat na de uitspraak van de Raad van 11 juli 2007 het Uwv een medisch onderzoek heeft laten verrichten door dezelfde bezwaarverzekeringsarts als in 2004. Appellant is van mening dat het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is als de bezwaarverzekeringsarts zijn eigen werk herbeoordeelt. Verder heeft appellant bezwaren tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit, met name heeft hij gewezen op zijn gehoorverlies. Appellant acht zich ten gevolge van zijn gehoorklachten niet in staat om de functie telefoniste, receptioniste (sbc-code 315170) te vervullen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant een verzekeringsgeneeskundige rapportage van W.M. van der Boog van 18 februari 2008 in geding gebracht.
3.2 In de eerste plaats overweegt de Raad dat hij geen bezwaren ziet in de wijze waarop door het Uwv invulling is gegeven aan de uitspraak van de Raad van 11 juli 2007. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het Uwv appellant laten onderzoeken door de bezwaarverzekeringsarts Miedema. Deze arts had ook in 2004 omtrent appellant gerapporteerd. Noch in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch in de jurisprudentie van de Raad zijn aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat het onderzoek niet door dezelfde bezwaarverzekeringsarts verricht had mogen worden. Voorts heeft de Raad in de gedingstukken geen aanwijzingen gevonden die er op wijzen dat er sprake is geweest van vooringenomenheid of partijdigheid bij deze bezwaarverzekeringsarts.
3.3. De Raad is van oordeel dat de beperkingen van appellant thans door een voldoende zorgvuldig onderzoek zijn vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts Miedema heeft appellant alsnog onderzocht en heeft informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts bij zijn onderzoek de ziekmelding van 17 februari 2003, waarbij appellant heeft aangegeven dat hij zich toegenomen arbeidsongeschikt achtte vanwege de bijwerkingen van het gebruik van het medicijn diclofenac tot uitgangspunt genomen. Dit medicijn was aan hem voorgeschreven in verband met de pijnklachten aan zijn linkerknie. Miedema heeft bij eigen onderzoek geen afwijkingen gevonden aan de linkerknie en hij heeft vastgesteld dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat er ook in 2003 niets afwijkends te vinden is aan de linkerknie. Over het medicijngebruik heeft Miedema opgemerkt dat het feit dat uit de informatie van de huisarts valt op te maken dat appellant op 6 maart 2003 geen reden zag om de bijwerkingen van de diclofenac met de huisarts te bespreken, geen steun geeft aan zijn claim over de bijwerkingen van dit medicijn.
3.4. Tijdens de procedure heeft appellant steeds meer de nadruk gelegd op zijn gehoorproblemen; hij is van mening dat ten onrechte geen beperking is aangenomen ten aanzien van het horen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant resultaten van gehoortesten in geding gebracht
3.5. De Raad wijst er op dat de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid van
17 februari 2003 slechts een beperkte strekking had. Hoewel de Raad de gehoorproblematiek van appellant geenszins miskent is er naar het oordeel van de Raad geen aanleiding om daarvoor op de in geding zijnde datum van 17 maart 2003 beperkingen aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts stelde bij zijn onderzoek vast dat in het contact en de conversatie niets waarneembaar was van deze problematiek bij appellant die een gehoorapparaat droeg. Voorts zijn er geen medische verklaringen van bijvoorbeeld een KNO-arts voorhanden waaruit blijkt dat er reeds rond die datum sprake was van zodanige beperkingen ten aanzien van het gehoor, dat een daarop afgestemde beperking in de Functionele Mogelijkheden Lijst noodzakelijk was. De Raad tekent daarbij aan dat ook de ziekmelding van 17 februari 2003 niet (mede) zag op gehoorproblematiek. Uit alle medische informatie, inclusief de in beroep en hoger beroep overgelegde informatie van de verzekeringsarts Van der Boog zijn, mede in aanmerking genomen de reacties daarop van de bezwaarverzekeringsarts van 11 april 2008 en 8 januari 2009, geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven tot de conclusie dat voor appellant vanaf de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid zijn beperkingen zijn toegenomen.
Nu ook niet is gebleken van een toeneming van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 17 maart 2003 op arbeidskundige gronden heeft het Uwv terecht geweigerd de WAO-uitkering van appellant te herzien naar een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
4. Uit het de overwegingen 3.2 tot en met 3.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.J.W. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) C.J.W. Schoor.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM