Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1548

Datum uitspraak2009-04-08
Datum gepubliceerd2009-04-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901448/1/V3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / voortvarendheid / claimakkoord / feitelijke overdracht
Niet in geschil is dat de staatssecretaris tot de ontvangst van het claimakkoord op 11 februari 2009 voldoende voortvarend aan de overdracht van de vreemdeling heeft gewerkt. In het hoger-beroepschrift heeft de staatssecretaris een overzicht gegeven van de handelingen die in het algemeen worden verricht in de periode tussen de ontvangst van een claimakkoord van de autoriteiten van een andere EU-lidstaat en de feitelijke overdracht van de desbetreffende vreemdeling aan die lidstaat. Volgens dat overzicht, voor zover thans van belang, diende de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling na ontvangst van het claimakkoord te onderzoeken of van dit akkoord gebruik kon worden gemaakt, het vervoer van de vreemdeling te regelen, de Duitse autoriteiten ten minste drie werkdagen vóór de datum van de feitelijke overdracht daarvan op de hoogte te stellen en de grensbrigade van de Koninklijke Marechaussee en het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum te Goch in Duitsland te informeren. Voor het oordeel dat met voornoemde handelingen, bezien in het licht van het belang bij een ordelijke afwikkeling van de overdracht, geen redelijk doel is gediend dan wel deze geen reële betekenis hebben, bestaat geen grond. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de staatssecretaris bij de realisering van de overdracht mede afhankelijk is van de ter zake daarvan door de desbetreffende andere EU-lidstaat gestelde eisen. Bovendien heeft de staatssecretaris, door te bewerkstelligen dat de feitelijke overdracht van de vreemdeling binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het claimakkoord kon plaatsvinden, er blijk van gegeven dat bij de toepassing van het voor de effectuering van overdrachten gehanteerde protocol tevens rekening is gehouden met de concrete omstandigheden die zich in dit geval voordeden. De staatssecretaris heeft dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de overdracht van de vreemdeling met gepaste voortvarendheid ter hand genomen. De grief slaagt.


Uitspraak

200901448/1/V3. Datum uitspraak: 8 april 2009 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 februari 2009 in zaak nr. 09/3310 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 februari 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 20 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 februari 2009 bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de periode tussen het claimakkoord van 11 februari 2009 en de geplande overdracht aan de Duitse autoriteiten op 18 februari 2009 van onvoldoende voortvarend handelen van de staatssecretaris getuigt, dat, nu de vreemdeling over land kan worden overgedragen aan een aangrenzend land, niet valt in te zien dat sinds het claimakkoord zeven dagen nodig zijn geweest voor de overdracht en dat niet is gebleken dat de staatssecretaris heeft onderzocht of een eerdere overdracht mogelijk was. Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, het volgende. De rechtbank heeft, door aldus te overwegen, niet onderkend dat het niet mogelijk was de vreemdeling eerder over te dragen. Omdat bij de overdracht van een vreemdeling aan een andere lidstaat van de Europese Unie (hierna: de EU), afgezien van organisaties als vlieg- en vervoersmaatschappijen, verschillende overheidsorganen betrokken zijn, is het noodzakelijk een vooraf vastgestelde uitvoeringsprocedure te volgen. Bij deze procedure wordt ernaar gestreefd de overdracht van een vreemdeling binnen veertien werkdagen na ontvangst van een claimakkoord af te ronden, waarbij eventuele bijzonderheden deze termijn kunnen verlengen. Die procedure is niet onredelijk. De vreemdeling is zeven dagen na de ontvangst van het claimakkoord overgedragen. Dat is eerder dan gebruikelijk. Van het onbenut laten van een eerdere concrete uitzettingsmogelijkheid is geen sprake. De rechtbank had dan ook dienen te oordelen dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld, aldus de staatssecretaris. 2.1.1. De vreemdeling is op 1 februari 2009 in bewaring gesteld. Op woensdag 11 februari 2009 hebben de Duitse autoriteiten het verzoek haar terug te nemen ingewilligd. De volgende dag is zij overgeplaatst naar Uitzetcentrum Zestienhoven. Op woensdag 18 februari 2009 is de bewaring van de vreemdeling opgeheven en is zij aan de Duitse autoriteiten overgedragen. 2.1.2. Niet in geschil is dat de staatssecretaris tot de ontvangst van het claimakkoord op 11 februari 2009 voldoende voortvarend aan de overdracht van de vreemdeling heeft gewerkt. In het hoger-beroepschrift heeft de staatssecretaris een overzicht gegeven van de handelingen die in het algemeen worden verricht in de periode tussen de ontvangst van een claimakkoord van de autoriteiten van een andere EU-lidstaat en de feitelijke overdracht van de desbetreffende vreemdeling aan die lidstaat. Volgens dat overzicht, voor zover thans van belang, diende de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling na ontvangst van het claimakkoord te onderzoeken of van dit akkoord gebruik kon worden gemaakt, het vervoer van de vreemdeling te regelen, de Duitse autoriteiten ten minste drie werkdagen vóór de datum van de feitelijke overdracht daarvan op de hoogte te stellen en de grensbrigade van de Koninklijke Marechaussee en het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum te Goch in Duitsland te informeren. Voor het oordeel dat met voornoemde handelingen, bezien in het licht van het belang bij een ordelijke afwikkeling van de overdracht, geen redelijk doel is gediend dan wel deze geen reële betekenis hebben, bestaat geen grond. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de staatssecretaris bij de realisering van de overdracht mede afhankelijk is van de ter zake daarvan door de desbetreffende andere EU-lidstaat gestelde eisen. Bovendien heeft de staatssecretaris, door te bewerkstelligen dat de feitelijke overdracht van de vreemdeling binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het claimakkoord kon plaatsvinden, er blijk van gegeven dat bij de toepassing van het voor de effectuering van overdrachten gehanteerde protocol tevens rekening is gehouden met de concrete omstandigheden die zich in dit geval voordeden. De staatssecretaris heeft dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de overdracht van de vreemdeling met gepaste voortvarendheid ter hand genomen. De grief slaagt. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in het hoger-beroepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. 2.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 februari 2009 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Aan de in deze uitspraak niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding. Er is geen grond voor schadevergoeding. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 februari 2009 in zaak nr. 09/3310; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Van de Kolk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009 347-551. Verzonden: 8 april 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak