
Jurisprudentie
BI1607
Datum uitspraak2009-04-17
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/999 WAO + 07/1698 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/999 WAO + 07/1698 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Onvoldoende motivering rapport bezwaararbeidsdeskundige. Consistent en goed gemotiveerd deskundigenrapport. De Raad is van oordeel dat een diagnose niet allesbepalend is voor de ten aanzien van een betrokkene aan te nemen beperkingen. Ongegrondverklaring beroep tegen het besluit op bezwaar.
Uitspraak
07/999 WAO + 07/1698 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2007, 06/2132
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.S. Ploeg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Bij het hoger beroepschrift is een brief gevoegd van 14 februari 2007 van huisarts I. van Londen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 15 maart 2007 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen. Bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes heeft op 13 maart 2007 gerapporteerd.
Naar aanleiding van het nieuwe besluit op bezwaar van 15 maart 2007 heeft mr. Ploeg, voornoemd, namens appellante beroepsgronden ingediend. Psychiater H. de Jong heeft op verzoek van appellante een expertise-rapport, gedateerd 20 september 2007 uitgebracht.
Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek op dit rapport gereageerd.
De Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, gevraagd appellante te onderzoeken en de Raad te adviseren. Bij brief van 13 januari 2009 heeft deze deskundige de vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009. Appellante was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. Ploeg. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
23 juni 2006, hierna: het bestreden besluit, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en aanvullende beslissingen gegeven ter zake griffierechten en proceskosten. Bij het bestreden besluit was het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 13 december 2005 waarbij haar uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingaande 13 februari 2006 werd ingetrokken, ongegrond verklaard.
1.2. De rechtbank heeft bij haar uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat de medische beperkingen op onjuiste wijze zijn vastgesteld.
1.3. De rechtbank heeft voorts gesignaleerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een aantal beperkingen ‘verstopt’ zijn, nu de (bezwaar)verzekeringsarts bij een aantal aspecten van de FML een beperkende toelichting heeft gegeven. Omdat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 7 november 2006 op de desbetreffende signaleringen wel een motivering heeft gegeven, heeft de rechtbank in die constatering geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ten onrechte geschikt heeft geacht voor appellante.
1.4. De rechtbank heeft de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige niet kunnen volgen waar bij de geduide functie ‘inpakker’ bij een tweetal signaleringen geen motivering is gegeven en een motivering op een ander aspect niet onderbouwt waarom deze functie ondanks de signalering op dit aspect toch voor appellante geschikt moet worden geacht. Bij de functie ‘huishoudelijke medewerker gebouwen’ ontbreekt een motivering op een bepaalde signalering waardoor niet inzichtelijk is waarom deze functie geschikt is voor appellante.
2.1. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij het oordeel van de rechtbank over de deugdelijke medische grondslag niet onderschrijft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij gewezen op de brief van 14 februari 2007 van haar huisarts I. van Londen. In deze brief meldt de huisarts dat er al jaren sprake is van een chronische depressie met een somatisatiestoornis, dat het artsen niet gelukt is appellante te behandelen en dat zij elke dag bang is om dood te gaan. Zij kan niet eens voor haar gezin zorgen.
2.2. Uit de ten aanzien van appellante uitgebrachte expertise van psychiater H. de Jong blijkt dat deze zich niet kan vinden in de door de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. Hij hanteert als diagnose: depressief syndroom, met afhankelijke trekken bij een GAF-score van 50-60. De belastbaarheid is qua energieniveau ten hoogste 50%. Hij adviseert een nader deskundigenonderzoek door een psychiater die thuis is in Noord-Afrikaanse psychiatrie vanwege de pseudopsychotische belevingen van appellante.
2.3. Naar aanleiding van het nieuwe besluit op bezwaar van 15 maart 2007 is namens appellante aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de bij dat nieuwe besluit door bezwaararbeidsdeskundige Neefjes gegeven motivering van de verstopte beperkingen. Appellante acht eveneens de motivering van het geoorloofd zijn van de overschrijdingen op het tillen in hogere frequentie, onvoldoende.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De door de Raad ingeschakelde deskundige psychiater Koerselman heeft appellante onderzocht, alle zich in het dossier bevindende medische informatie beoordeeld en de lichamelijke en psychische klachten geïnventariseerd. De door appellante ervaren ‘belevingen’ zijn geen uiting van psychose. Koerselman oordeelt dat niet sprake is van een ernstige depressie. De door de artsen van het Uwv opgestelde FML acht hij heel adequaat. Er is geen aanleiding om ten aanzien van appelante geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden aan te nemen. Voor een urenbeperking ziet hij eveneens geen aanleiding.
3.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De Raad is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken.
3.3. De Raad is van oordeel dat Koerselman een consistent en goed gemotiveerd rapport heeft uitgebracht. Koerselman schat de psychische klachten waaraan appellante leed ten tijde hier van belang minder ernstig in dan psychiater De Jong. Weliswaar acht Koerselman de DSM-IV classificatie in dit geval een minder geschikte methode, maar de Raad is van oordeel dat een diagnose niet allesbepalend is voor de ten aanzien van een betrokkene aan te nemen beperkingen. Dat Koerselman daarbij geen GAF-score heeft vermeld, doet niet af aan zijn duidelijke oordeel over de door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante.
3.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient, voor zover deze is aangevochten, te worden bevestigd.
3.5. Bij het nieuwe besluit op bezwaar van 15 maart 2007 heeft het Uwv, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, de bezwaren van appellante opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit zal door de Raad met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getoetst.
3.6. Voor de motivering van dit besluit op bezwaar heeft het Uwv verwezen naar de rapportage van 13 maart 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige Neefjes. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in dit rapport alsnog uiteengezet waarom er, gelet op de beperking van appellante voor het tillen van zwaardere lasten tot 10 kg, in de functies inpakker en huishoudelijk medewerker gebouwen toch geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante in het aspect frequent lichte voorwerpen hanteren. Gelet ook op het verhandelde ter zitting kan de Raad zich vinden in deze toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige.
3.7. Met betrekking tot de in hoger beroep opgevoerde grief ter zake de verstopte beperkingen verwijst de Raad naar overweging 2.6.4 van de aangevallen uitspraak, waar de rechtbank heeft overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 7 november 2006 een – ook naar het oordeel van de Raad afdoende – motivering heeft gegeven op de signaleringen die blijkens het formulier Resultaat Functiebeoordeling op deze aspecten zijn verschenen.
3.8. Gelet op het in 3.6 en 3.7 overwogene moet het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 15 maart 2007 ongegrond worden verklaard.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 15 maart 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
GdJ