Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1676

Datum uitspraak2009-04-16
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers322925/HA RK 09-12 e.a.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 2:403 e.v. BW. Intrekking vergeten 403-verklaring. Verzet tegen het voornemen tot beëindiging overblijvende aansprakelijkheid. Noch onbekendheid met aanvankelijk bestaan van de groepsband, noch eventuele bekendheid met beëindiging van groepsband ontneemt schuldeiser het recht tot verzet ex art. 2:404 BW.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rekestnummers: 322925/HA RK 09-12 323720/HA RK 09-21 324158/HA RK 09-29 324182/HA RK 09-30 324183/HA RK 09-31 324185/HA RK 09-32 324213/HA RK 09-34 Uitspraak: 16 april 2009 (bij vervroeging) BESCHIKKING van de enkelvoudige kamer op het verzet: in de zaak met rekestnummer 09-12 van: 1. [verzoekster 1], hierna: [verzoekster 1], 2. [verzoekster 2], hierna: [verzoekster 2], 3. [verzoekster 3], hierna: [verzoekster 3], alle gevestigd te Ridderkerk, verzoekers, hierna ook gezamenlijk: [verzoeksters 1 t/m 3], advocaat mr. J.A. Velenturf, in de zaak met rekestnummer 09-21 van: 4. [verzoekster 4], hierna: [verzoekster 4], gevestigd te Barendrecht, verzoeker, advocaat mr. J.F. Bienfait, in de zaak met rekestnummer 09-29 van: 5. [verzoekster 5], hierna: [verzoekster 5], gevestigd te Capelle aan den IJssel, verzoeker, advocaat mr. P. van Zwijndregt, in de zaak met rekestnummer 09-30 van: 6. [verzoekster 6], hierna: [verzoekster 6], gevestigd te Amsterdam, verzoeker, advocaat mr. R.F. Beijne, in de zaak met rekestnummer 09-31 van: 7. [verzoekster 7], hierna: [verzoekster 7], gevestigd te Grave, 8. [verzoekster 8], hierna: [verzoekster 8], gevestigd te Leiden, 9. [verzoekster 9], hierna: [verzoekster 9], gevestigd te Grave, 10. [verzoekster 10], hierna: [verzoekster 10], zaakdoende te ’s-Gravenhage, verzoekers, hierna ook gezamenlijk: [verzoeksters 7 t/m 10], advocaat mr. M.O. Kraamwinkel, in de zaak met rekestnummer 09-32 van: 11. [verzoekster 11], hierna: [verzoekster 11], gevestigd te Delft, 12. [verzoekster 12], hierna: [verzoekster 12], gevestigd te Eindhoven, 13. [verzoekster 13], hierna [verzoekster 13], gevestigd te Berkel en Rodenrijs, 14. [verzoekster 14], hierna: [verzoekster 14], gevestigd te Rotterdam, 15. [verzoekster 15], hierna: [verzoekster 15], gevestigd te Rotterdam, 16. [verzoekster 16], hierna: [verzoekster 16], gevestigd te Woerden, 17. [verzoeker 17], hierna: [verzoeker 17], zaakdoende te Loosdrecht, 18. [verzoekster 18], hierna: [verzoekster 18], gevestigd te Rotterdam, 19. [verzoekster 19], hierna: [verzoekster 19], gevestigd te Rotterdam, 20. [verzoekster 20], hierna: [verzoekster 20], gevestigd te Ridderkerk, 21. [verzoeker 21], hierna: [verzoeker 21], zaakdoende te Leiden, verzoekers, hierna ook gezamenlijk: [verzoeksters 11 t/m 21], advocaat mr. M.O. Kraamwinkel, in de zaak met rekestnummer 09-34 van: 22. [verzoekster 22], hierna: [verzoekster 22], gevestigd te Vianen, verzoeker, advocaat mr. V.P.H.M. van Buggenum, - tegen - [verweerder], gevestigd te Amsterdam, verweerder, hierna te noemen: [verweerder], advocaat mr. D.R. Buter. 1 Het verloop van de procedure 1.1 Ter griffie van deze rechtbank zijn op respectievelijk 16 januari 2009 (rekestnummer 09-12), 2 februari 2009 (rekestnummer 09-21), 9 februari 2009 (rekestnummer 09-29), 10 februari 2009 (rekestnummer 09-30, 09-31 en 09-32) en op 11 februari 2009 (rekestnummer 09-34) ingekomen verzetschriften op de voet van artikel 2:404 lid 5 BW tegen het voornemen van [verweerder] tot beëindiging van de hierna nader te omschrijven overblijvende aansprakelijkheid voor schulden van de [[bedrijf 1] 1.2 Op de voet van het bepaalde in artikel 997 Rv heeft de rechtbank gezamenlijke behandeling van de hiervoor bedoelde verzoekschriften gelast. 1.3 Behandeling van de verzoeken is bepaald op 7 april 2009. Daarvan is door de griffier aankondiging gedaan in het dagblad Trouw van 6 maart 2009, en in de Nederlandse Staatscourant van 9 maart 2009. Voorts heeft de griffier bij brief van 4 maart 2009 kennisgeving gedaan aan het handelsregister te Rotterdam. 1.4 Ter zitting van 7 april 2009 heeft gezamenlijke behandeling van het verzet in alle zaken plaatsgevonden. Verzoekers hebben ieder hun verzet nader doen toelichten, in de zaken onder rekestnummers 09-31 en 09-32 mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. [verweerder] heeft haar verweer doen toelichten onder overlegging van pleitaantekeningen. In de zaak onder rekestnummer 09-12 zijn twee specificaties van vorderingen overgelegd. 1.5 Ter terechtzitting zijn verschenen en gehoord mr. A.J. Beljaars-Vink namens mr. Velenturf, mr. Bienfait, mr. N. Freese namens mr. Van Zwijndregt, mr. Beijne, mr. Kraamwinkel, alsmede mr. Van Buggenum. 1.6 Voorts is [de curator] gehoord in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 1], hierna ook: de curator. 2 De feiten Bij de beoordeling van het verzet wordt in alle zaken uitgegaan van de volgende feiten. 2.1 Op 30 november 2001 heeft [verweerder], toen nog genaamd [verweerder] ten aanzien van haar [de Vennootschap] – hierna: de Vennootschap – een verklaring als bedoeld in artikel 2:403 lid 1 onder f BW gedeponeerd bij het handelsregister te Rotterdam, hierna: de 403-verklaring. 2.2 De 403-verklaring houdt het volgende in: “HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID De ondergetekende, [verweerder], Rotterdam, verklaart hierbij zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit de rechtshandelingen van [de Vennootschap] voortvloeiende schulden in de zin van Artikel 403, lid 1, sub f van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.” 2.3 Op 17 maart 2004 heeft [verweerder] alle aandelen in het kapitaal van de Vennootschap verkocht en in eigendom overgedragen aan [bedrijf 2] 2.4 Op 31 maart 2004 is de statutaire naam van de Vennootschap gewijzigd in [bedrijf 3] 2.5 Op 10 december 2008 heeft [verweerder] haar onder 2.2 bedoelde aansprakelijkstelling ingetrokken door een daartoe strekkende verklaring te deponeren hij het handelsregister. 2.6 Op 11 december 2008 heeft [verweerder] voorts het voornemen kenbaar gemaakt de overblijvende aansprakelijkheid te beëindigen. Zij heeft toen een daartoe strekkende verklaring gedeponeerd bij het handelsregister en daarvan mededeling gedaan in het landelijk verspreide dagblad Trouw. 2.7 Op 19 januari 2009 zijn de statuten van de Vennootschap gewijzigd. Sindsdien is zij genaamd [bedrijf 1] en gevestigd te Capelle aan den IJssel. 2.8 Bij vonnis van 20 januari 2009 is de Vennootschap in staat van faillissement verklaard met benoeming van [de curator] tot curator. 3. De verzoeken en de gronden daarvoor 3.1 In de zaak met rekestnummer 09-12 3.1.1 [verzoekster 1], [verzoekster 2] en [verzoekster 3] hebben aangevoerd dat zij, respectievelijk, van de Vennootschap nog te vorderen hebben € 570.382,40, € 152.736,25 en € 11.386,12, een en ander te vermeerderen met de wettelijke (handels-) rente en kosten. Deze vorderingen vloeien voort uit rechtshandelingen van de Vennootschap, te weten uit rekening-courantverhoudingen en andere overeenkomsten met haar. Het belang bij het verzet is mede daarin gelegen dat insolventie van de Vennootschap dreigt. Ook intercompany-vorderingen worden bestreken door een 403-verklaring. 3.1.2 [verzoekster 1], [verzoekster 2] en [verzoekster 3] verzoeken bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad zonder zekerheidstelling [verweerder] een termijn te geven voor het stellen van zekerheid voor hun vorderingen door middel van het verstrekken van een onvoorwaardelijke bankgarantie met een looptijd van onbeperkte duur, te verstrekken door een eerste klas Nederlandse bank, ten belope van het totaalbedrag van hun vorderingen, vermeerderd met 30% voor rente en kosten, althans door het verstrekken van een andere waarborg daarvoor, bij gebreke waarvan het verzet gegrond dient te worden verklaard, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure. 3.2 In de zaak met rekestnummer 09-21 3.2.1 [verzoekster 4] heeft aangevoerd dat zij van de Vennootschap nog € 97.283,38 te vorderen heeft, te vermeerderen met de wettelijke (handels-) rente en kosten. Deze vordering vloeit voort uit met de Vennootschap gesloten overeenkomsten uit hoofde waarvan [verzoekster 4] werkzaamheden heeft verricht in de periode van eind 2007 tot en met oktober 2008. De vordering dateert in al haar onderdelen van voor 10 december 2008. 3.2.2 [verzoekster 4] verzoekt haar verzet gegrond te verklaren, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding. 3.3 In de zaak met rekestnummer 09-29 3.3.1 [verzoekster 5] heeft aangevoerd dat zij in opdracht van de Vennootschap werkzaamheden heeft verricht. Facturen betreffende werkzaamheden in de periode van augustus 2008 tot en met 1 december 2008 zijn door de Vennootschap onbetaald gelaten. De onbetaald gebleven vorderingen van [verzoekster 5] belopen in totaal € 80.813,62 met inbegrip van buitengerechtelijke kosten en tot 20 januari 2009 vervallen rente. 3.3.2 Primair stelt [verzoekster 5] dat de intrekking van de 403-verklaring op grond van artikel 2:404 lid 2 BW jegens haar geen effect sorteert, omdat de schulden van de Vennootschap aan [verzoekster 5] alle voortvloeien uit rechtshandelingen die zijn verricht voordat jegens haar een beroep op de intrekking kan worden gedaan. Haar vordering valt dan ook niet onder de zogenoemde ‘overblijvende aansprakelijkheid’ als bedoeld in artikel 2:404 lid 3 BW. 3.3.3 Subsidiair, voor het geval haar vordering wel valt onder de overblijvende aansprakelijkheid, voert [verzoekster 5] aan dat valt te vrezen dat haar vordering door de Vennootschap, vanwege haar faillissement, niet zal worden voldaan, zodat [verzoekster 5] er belang bij heeft [verweerder] uit hoofde van de 403-verklaring aan te spreken tot betaling. [verzoekster 5] beschikt niet over andere zekerheden of waarborgen daarvoor. Het verzet tegen intrekking van overblijvende aansprakelijkheid is daarom gegrond. 3.3.4 [verzoekster 5] verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut: primair: te beslissen dat de intrekkingsverklaring van [verweerder] jegens [verzoekster 5] geen effect sorteert en dat [verweerder] aansprakelijk blijft voor alle ontstane verplichtingen van de Vennootschap jegens [verzoekster 5] tot en met 10 december 2008; subsidiair: te beslissen dat het gedane verzet en de gronden waarop dat berust, gegrond is en te beslissen dat de aansprakelijkheid van [verweerder] die is ontstaan voor in ieder geval de facturen van [verzoekster 5] tot en met 10 december 2008 alsmede de daarbij horende nevenvorderingen ten volle in stand blijft; een en ander met verwijzing van [verweerder] in de kosten van het geding. 3.4 In de zaak met rekestnummer 09-30 3.4.1 [verzoekster 6] heeft aangevoerd dat zij als rechtsopvolgster van de oorspronkelijke verhuurder wederpartij van de Vennootschap is onder de huurovereenkomst die zij voor de duur van vijf jaren, te weten tot en met 29 februari 2012, aanging voor kantoorruimte c.a. te Capelle aan den IJssel. Over het vierde kwartaal van 2008 is de huur daarvoor niet voldaan, hetgeen resulteert in een vordering van € 27.056,70 inclusief vervallen contractuele rente. De huur over het eerste kwartaal van 2009 ad € 26.526,18 is evenmin voldaan. Ook heeft [verzoekster 6] aanspraak op een vergoeding ter zake van buitengerechtelijke kosten ad € 8.037,43, en op rente vanaf 1 januari 2009, huurpenningen althans schadevergoeding vanaf het tweede kwartaal van 2009, alsmede op indexeringen. 3.4.2 Tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst door de curator tegen 12 mei 2009 kan niet door [verweerder] aan [verzoekster 6] worden tegengeworpen, omdat de 403-verklaring beschermt tegen insolventie van de hoofdschuldenaar. [verweerder] is daarom aansprakelijk voor de vorderingen van [verzoekster 6] zolang geen opvolgend huurder is gevonden tegen gelijkwaardige voorwaarden. 3.4.3 [verweerder] heeft de vorderingen van [verzoekster 6] op de Vennootschap niet voldaan en [verzoekster 6] beschikt niet over een waarborg of andere zekerheid voor betaling van de achterstallige en toekomstige huurtermijnen, zodat het verzet op grond van artikel 2:404 lid 4 BW gegrond verklaard moet worden. 3.4.4 [verzoekster 6] verzoekt het verzet gegrond te verklaren en [verweerder] zekerheid te laten stellen in de zin van artikel 2:404 BW, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van dit geding. 3.5 In de zaak met rekestnummer 09-31 3.5.1 [verzoekster 7], [verzoekster 8], [verzoekster 9] en [verzoekster 10] hebben onder overlegging van (een overzicht van) de betreffende facturen aan de Vennootschap aangevoerd dat zij, respectievelijk, van de Vennootschap uit hoofde van met haar gesloten overeenkomsten nog te vorderen hebben € 43.700,--, € 27.157,-- € 32.665,-- en € 3.391,-- telkens te vermeerderen met de wettelijke (handels-) rente en kosten. 3.5.2 De vorderingen van [verzoekster 7], [verzoekster 8], [verzoekster 9] en [verzoekster 10] zijn onbetaald gebleven en zij hebben, vanwege het inmiddels uitgesproken faillissement van de Vennootschap, en bij gebreke van enige waarborg of zekerheid uit anderen hoofde, grond om voldoening van hun vorderingen van [verweerder] te verlangen en zij hebben daarom recht en belang bij hun verzet. Wat betreft [verzoekster 8] geldt dat de vorderingen alle voortvloeien uit leasecontracten die zijn aangegaan in de periode die werd bestreken door de 403-verklaring, ook al zijn de laatste facturen pas uitgegaan na het innemen van de auto’s. 3.5.3 [verzoekster 7], [verzoekster 8], [verzoekster 9] en [verzoekster 10] verzoeken hun verzet tegen het voornemen van [verweerder] tot beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid voor schulden van de Vennootschap gegrond te verklaren, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. 3.6 In de zaak met rekestnummer 09-32 3.6.1 [verzoekster 11], [verzoekster 12], [verzoekster 13], [verzoekster 14], [verzoekster 15], [verzoekster 16], [verzoeker 17], [verzoekster 18], [verzoekster 19], [verzoekster 20] en [verzoeker 21] hebben onder overlegging van (een overzicht van) de betreffende facturen aan de Vennootschap aangevoerd dat zij, respectievelijk, van de Vennootschap nog te vorderen hebben € 48.213,--, € 8.930,--, € 17.561,--, € 2.618,--, € 13.694,--, € 1.915,--, € 519,--, € 468,--, € 11.561,--, € 2.612,--, en € 1.815,-- een en ander te vermeerderen met de wettelijke (handels-) rente en kosten. Deze vorderingen vloeien voort uit een of meer overeenkomsten die zij met de Vennootschap zijn aangegaan. 3.6.2 De vorderingen van [verzoekster 11], [verzoekster 12], [verzoekster 13], [verzoekster 14], [verzoekster 15], [verzoekster 16], [verzoeker 17], [verzoekster 18], [verzoekster 19], [verzoekster 20] en [verzoeker 21] zijn onbetaald gebleven en zij hebben, vanwege het inmiddels uitgesproken faillissement van de Vennootschap, en bij gebreke van enige waarborg of zekerheid uit anderen hoofde, grond om voldoening van hun vorderingen van [verweerder] te verlangen en zij hebben daarom recht en belang bij hun verzet. 3.6.3 In de overeenkomst met [verzoekster 15] is opgenomen dat bij voortijdige beëindiging daarvan nog 3 maandtermijnen mogen worden uitgefactureerd, en dat heeft zij gedaan. 3.6.4 De vordering van [verzoekster 16] vloeit voort uit de periode die door de 403-verklaring wordt bestreken. De omstandigheid dat zij, als kleine zelfstandige, pas laat heeft gefactureerd, staat daaraan niet in de weg. 3.6.5 [verzoekster 11], [verzoekster 12], [verzoekster 13], [verzoekster 14], [verzoekster 15], [verzoekster 16], [verzoeker 17], [verzoekster 18], [verzoekster 19], [verzoekster 20] en [verzoeker 21] verzoeken hun verzet gegrond te verklaren, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. 3.7 In de zaak met rekestnummer 09-34 3.7.1 [verzoekster 22] heeft aangevoerd dat zij van de Vennootschap € 17.620,24 te vorderen heeft als gefixeerde contractuele schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst voor een telefooncentrale en een server. Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden is de Vennootschap die vergoeding verschuldigd, nu, eveneens op grond van die algemene voorwaarden, de overeenkomst met [verzoekster 22] als gevolg van het faillissement van de Vennootschap als ontbonden moet worden beschouwd. 3.7.2 [verzoekster 22] was al schuldeiser van de Vennootschap voordat het besluit tot intrekking van aansprakelijkheid werd genomen en voordat mededeling werd gedaan van het voornemen tot beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid, nu de betreffende huurovereenkomsten dateren van begin maart 2006. 3.7.3 De thans bedoelde schulden vloeien voort uit de hiervoor bedoelde rechtshandeling van de Vennootschap, hetgeen mede omvat schadevergoeding ter zake van ontbinding of vernietiging van onderliggende huurovereenkomst. 3.7.4 [verzoekster 22] doet verzet omdat zij als gevolg van het faillissement van de Vennootschap haar verhaalsmogelijkheden dreigt te verliezen. 3.7.5 [verzoekster 22] verzoekt de rechtbank primair: te bevelen afdoende zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie of gelijke zekerheid voor de vordering van [verzoekster 22] ter hoogte van € 22.906,31, te weten de vordering in hoofdsom, vermeerderd met een opslag van 30%, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zekerheid, en subsidiair: te bepalen dat de overblijvende aansprakelijkheid in de zin van artikel 2:404 leden 2 en 5 BW te haren aanzien niet eindigt, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van dit geding. 4 Het verweer [verweerder] heeft verzocht de verzoeken af te wijzen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. 4.1 Algemeen 4.1.1 De achtergrond van de 403-verklaring is dat derden de financiële positie van hun (beoogde) contractuele wederpartij moeten kunnen beoordelen, hetgeen niet kan gebeuren aan de hand van de jaarrekening van die wederpartij indien voor haar een groepsvrijstelling geldt. In dat geval is noodzakelijk dat de moeder, wier jaarrekening wel gepubliceerd wordt, mede – hoofdelijk ¬– ¬aansprakelijk is. Hierdoor wordt de onmogelijkheid om de financiële positie van de vrijgestelde dochter te beoordelen gecompenseerd. 4.1.2 Elk van verzoekers wist, of behoorde te weten dat de groepsband tussen [verweerder] en de Vennootschap al was beëindigd en dat [verweerder] nimmer beoogde de 403-verklaring werking te laten hebben voor schulden van een verkochte vennootschap. Een crediteur die daarvan op de hoogte is kan zich nimmer op een 403-verklaring beroepen, hetgeen eens temeer geldt voor een crediteur die zich nooit bewust is geweest van het bestaan van een groepsrelatie. 4.1.3 Van een ‘vordering waarvoor nog aansprakelijkheid loopt’ in de zin van artikel 2:404, lid 5 BW is daarom geen sprake, zodat verzoekers geen recht hebben zich te verzetten tegen intrekking van de overblijvende aansprakelijkheid. 4.2 Ten aanzien van [[verzoeksters 1 t/m 3] 4.2.1 In aanvulling op het algemene verweer geldt dat de vorderingen van deze verzoekers niet zijn onderbouwd of summierlijk aannemelijk gemaakt. 4.2.2 [verzoekster 1 t/m 3] moet er voorts van op de hoogte zijn dat de 403-verklaring per abuis niet eerder is ingetrokken, omdat zij deel uitmaken van de groep waartoe ook de vennootschap behoort die de aandelen in de Vennootschap van [verweerder] heeft gekocht. Van een vordering waarvoor nog aansprakelijkheid loopt is daarom te hunnen aanzien geen sprake. 4.2.3 [verzoekster 1 t/m 3] handelt in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid door niettemin vorderingen binnen dat groepsverband te pretenderen. 4.3 Ten aanzien van [verzoekster 4] Ten aanzien van [verzoekster 4] is volstaan met het algemene verweer. 4.4 Ten aanzien van [verzoekster 5] In aanvulling op het algemene verweer geldt dat één factuur dateert van na de intrekking; deze factuur was op dat moment ook nog niet opeisbaar. Deze factuur valt daarom buiten de doorlopende aansprakelijkheid. 4.5 Ten aanzien van [verzoekster 6] 4.5.1 De vordering betreft huurpenningen. De curator heeft de huurovereenkomst opgezegd tegen uiterlijk 12 mei 2009. Over de periode na die datum resteert er geen vordering en is er dus in zoverre ook om die reden geen sprake van overblijvende aansprakelijkheid. 4.5.2 Voor zover de vordering ziet op huurtermijnen die vervallen (dat is: ontstaan en opeisbaar worden) na de intrekking van de 403-verklaring, geldt dat daarvoor geen beroep meer gedaan kan worden op die verklaring. Die vorderingen zijn dus geen vorderingen waarvoor nog aansprakelijkheid loopt. 4.6 Ten aanzien van [[verzoeksters 7 t/m 10] 4.6.1 In aanvulling op het algemene verweer geldt dat een aantal vorderingen van [verzoekster 8] dateert van na de intrekking van de 403-verklaring op 11 december 2008. Deze vorderingen waren op dat moment niet opeisbaar. 4.6.2 Niet is gebleken dat die vorderingen van [verzoekster 8] voortvloeien uit een rechtshandeling die is verricht voordat een beroep op de intrekking kon worden gedaan. Van een vordering waarvoor nog aansprakelijkheid loopt is daarom in zoverre geen sprake. 4.7 Ten aanzien van [verzoeksters 11 t/m 21] 4.7.1 In aanvulling op het algemene verweer geldt dat een aantal vorderingen van [verzoekster 15] zien op schoonmaakdiensten in januari, februari en maart 2009. Deze vallen daarom buiten de doorlopende aansprakelijkheid. 4.7.2 Voor een kleine claim van [verzoekster 16] geldt eveneens dat de vordering ten tijde van de intrekking nog niet opeisbaar was, terwijl evenmin is gebleken dat deze voortvloeit uit een rechtshandeling die is verricht voordat een beroep op de intrekking kon worden gedaan. 4.8 Ten aanzien van [verzoekster 22] 4.8.1 Deze vordering vloeit voort uit een leaseovereenkomst. Voor zover de vordering betrekking heeft op termijnen die na de beëindiging van die overeenkomst zouden zijn vervallen, geldt dat er vanwege die beëindiging over de periode nadien geen vordering meer bestaat. 4.8.2 [verweerder] betwist dat algemene voorwaarden zijn overeengekomen. Indien deze niet zijn overeengekomen, bestaat de gepretendeerde vordering niet en is er ook om die reden geen sprake van een vordering waarvoor de aansprakelijkheid doorloopt. 4.8.3 Voorts is er sprake van een vordering tot nakoming van toekomstige huurtermijnen die nog niet bestond ten tijde van de intrekking van de aansprakelijkheid en die daarom buiten de reikwijdte van de 403-verklaring valt. 5 De beoordeling 5.1 Algemeen 5.1.1 Ieder van verzoekers heeft tijdig verzet gedaan. Verzoekers zijn daarin ieder dan ook in zoverre ontvankelijk. Op de voet van het bepaalde in artikel 997 Rv wordt op de verzoeken gezamenlijk beslist. 5.1.2 Tussen partijen is niet in geschil dat deze procedure zich er niet voor leent de vorderingen die verzoekers aan hun verzet ten grondslag leggen ten gronde te beoordelen. Bij de beoordeling van het verzet zal de rechtbank in dit geding dan ook, behoudens een onderdeel van de vordering van [verzoekster 6], waarover hierna meer, uitgaan van het bestaan en de omvang van de vorderingen zoals deze door ieder van de verzoekers zijn gesteld. 5.1.3 Met de onder 2.2 geciteerde 403-verklaring heeft [verweerder] zich met ingang van 30 november 2001 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de uit rechtshandelingen van de Vennootschap voortvloeiende schulden. De onder 2.5 bedoelde intrekking van de 403-verklaring heeft tot gevolg dat geen nieuwe hoofdelijke aansprakelijkheid meer ontstaat van [verweerder] voor schulden die voortvloeien uit nadien door de Vennootschap verrichte rechtshandelingen. 5.1.4 Niet in geschil is dat alle vorderingen, zoals die in deze zaak door verzoekers aan de orde zijn gesteld, verband houden met rechtshandelingen die in ieder geval zijn verricht na 30 november 2001. In beginsel gaat het thans dan ook om vorderingen die vielen onder de reikwijdte van de 403-verklaring, indien deze vorderingen overigens kunnen worden aangemerkt als voortvloeiend uit rechtshandelingen van de Vennootschap die zijn verricht voordat de aansprakelijkstelling werd ingetrokken. 5.1.5 De onder 2.5 bedoelde intrekking van de 403-verklaring doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid voor de schulden die al onder de reikwijdte van de – inmiddels ingetrokken – 403-verklaring vielen, zo volgt artikel 2:404 lid 2 BW. [verzoekster 5] heeft daar op zichzelf genomen terecht op gewezen in de toelichting van haar primaire verzoek. De aansprakelijkheid voor die schulden wordt in artikel 2:404 lid 3 BW aangeduid als de ‘overblijvende aansprakelijkheid’. De rechtbank kan [verzoekster 5] dan ook niet ten volle volgen in haar hiervoor onder 3.3.2 aangehaalde standpunt. Juist omdat krachtens artikel 2:403 lid 2 BW de intrekking voor ‘oude schulden’ geen effect heeft, valt de aansprakelijkheid voor die schulden onder de ‘overblijvende aansprakelijkheid’ als bedoeld in het derde lid. In deze zaak ligt voorts, anders dan [verzoekster 5] lijkt te menen, niet ter beslissing voor de vraag welk effect de intrekking van de 403-verklaring heeft op reeds bestaande vorderingen die onder de werking van die verklaring vielen. Dat vloeit immers rechtstreeks voort uit het bepaalde in artikel 2:404 lid 2 BW. [verzoekster 5] kan dan ook niet worden ontvangen in haar primaire verzoek. 5.1.6 Onder omstandigheden kan de rechtspersoon die zich op de voet van artikel 2:403 BW hoofdelijk aansprakelijk had gesteld voor schulden van een dochter ook bewerkstelligen dat die overblijvende aansprakelijkheid eindigt. Daartoe strekt het thans aan de orde zijnde voornemen van [verweerder] en daartegen richt het verzet van verzoekers zoals dat in deze zaken moet worden beoordeeld. 5.1.7 Indien is voldaan aan de vier cumulatief geldende voorwaarden, als vermeld in artikel 2:404 lid 3 aanhef en onder a tot en met d BW, wordt ook die overblijvende aansprakelijkheid van rechtswege daadwerkelijk beëindigd. Een daartoe strekkende rechterlijke uitspraak is dan ook, anders dan een enkele verzoeker meent, niet vereist. Eén van die voorwaarden is dat de rechtspersoon niet meer tot de groep behoort. Vast staat dat de Vennootschap – sedert 17 maart 2004 – niet meer behoort tot de groep van [verweerder]. Daarmee is voldaan aan één van de hiervoor bedoelde cumulatieve voorwaarden. 5.1.8 Het algemene verweer van [verweerder] dat erop neerkomt dat een of meer verzoekers zich niet met succes op de 403-verklaring zouden kunnen of mogen beroepen wegens hun (al of niet: rechtens te veronderstellen) bekendheid met het slaken van de groepsband tussen [verweerder] en de Vennootschap in 2004, treft in het verband van deze procedure geen doel. 5.1.9 De enkele omstandigheid dat een of meer verzoekers wisten, konden of behoorden te weten dat [verweerder] sinds maart 2004 geen groepsband meer had met de Vennootschap en dat zij (kennelijk: daaruit) hadden behoren af te leiden dat [verweerder] niet beoogde de 403-verklaring werking te laten hebben voor schulden van een verkochte vennootschap, brengt niet reeds met zich dat in dit geding geoordeeld zou kunnen worden dat jegens [verweerder] geen aanspraken op grond van de 403-verklaring meer geldend gemaakt zouden kunnen worden. Immers, beëindiging van de groepsband is slechts één van de in de wet geformuleerde voorwaarden voor beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid. Daarmee lijkt niet goed verenigbaar dat de enkele bekendheid met het feit dat de Vennootschap niet meer behoort tot de groep van [verweerder], de slotsom zou kunnen wettigen dat geen aanspraken meer ontleend zouden kunnen worden aan de 403-verklaring. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de 403-verklaring een niet tot een bepaalde partij gerichte eenzijdige rechtshandeling is, op grond waarvan rechtstreeks aansprakelijkheid van [verweerder] is ontstaan. De eisen van rechtszekerheid brengen in dit verband met zich dat, voor zover zich dat althans in deze verzetprocedure laat beoordelen, [verweerder] aan de 403-verklaring en de daaruit voortvloeiende overblijvende aansprakelijkheid kan worden gehouden, totdat deze daadwerkelijk rechtsgeldig is ingetrokken, respectievelijk beëindigd. 5.1.10 Feiten of omstandigheden die in het verband van deze verzetprocedure reeds ertoe kunnen leiden dat deze slotsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zijn gesteld noch gebleken. Ook de omstandigheid dat een of meer van de verzoeksters bij het aangaan van een overeenkomst met de Vennootschap zich niet bewust zijn geweest van het bestaan van enige groepsband, is geen grond voor een dergelijke gevolgtrekking. 5.2 Ten aanzien van de onderscheiden vorderingen 5.2.1 De rechtbank zal daarom thans, voor zover dat in geschil is, beoordelen of en in hoeverre de betreffende verzoekers kunnen worden aangemerkt als een schuldeiser jegens wie een overblijvende aansprakelijkheid is blijven bestaan na intrekking van de 403-verklaring als bedoeld onder 2.5. Voor zover die kwalificatie niet van toepassing zou zijn, is er immers ook geen grond voor verzet tegen beëindiging van overblijvende aansprakelijkheid. 5.2.2 Op grond van de onder 2.2 geciteerde 403-verklaring werd [verweerder] in ieder geval met ingang van 30 november 2001, naar zijzelf in die verklaring tot uitdrukking heeft gebracht, hoofdelijk aansprakelijk voor de uit rechtshandelingen van de Vennootschap voortvloeiende schulden. Aangenomen moet worden dat daaronder mede (geld)schulden begrepen moeten worden ter zake van niet-nakoming van verplichtingen uit een rechtshandeling. 5.3 Ten aanzien van [verzoekster 1 t/m 3] 5.3.1 Niet is weersproken dat intercompany-vorderingen op zichzelf ook onder de 403-verklaring kunnen vallen. 5.3.2 De omstandigheid dat [verzoekster 1 t/m 3] deel uitmaakt van die groep, is op zichzelf onvoldoende grond om in dit geding de slotsom te kunnen dragen dat hun vorderingen geen vorderingen kunnen zijn waarvoor een overblijvende aansprakelijkheid geldt. 5.3.3 Namens [verzoekster 1 t/m 3] is voorts gemotiveerd uiteengezet dat zij als vennootschappen die deel uitmaakten van de groep waartoe ook de koper van de aandelen in de Vennootschap behoort, geen grond hadden om aan te nemen dat de 403-verklaring slechts per abuis niet was ingetrokken. Voldoende concreet onderbouwde feiten of omstandigheden die het tegendeel aannemelijk maken zijn daartegenover door [verweerder] niet aangevoerd. 5.4 Ten aanzien van [verzoekster 4] Tegen het verzet van [verzoekster 4] is naast het algemene verweer geen specifiek verweer gevoerd. 5.5 Ten aanzien van [verzoekster 5] 5.5.1 De omstandigheid dat de laatst uitgemaakte factuur dateert van na de intrekking van de 403-verklaring, brengt op zichzelf niet reeds met zich dat de daarbij in rekening gebrachte schuld niet voortvloeit uit een rechtshandeling die is verricht voor de intrekking van de 403-verklaring. 5.5.2 Voorts is niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken dat ook die laatste factuur ziet op werkzaamheden die zijn verricht voor de intrekking van de 403-verklaring. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat ook die schuld voortvloeit uit een rechtshandeling die door de Vennootschap is verricht gedurende de looptijd van de 403-verklaring, te weten een rechtshandeling die [verzoekster 5] verplichtte tot het uitvoeren van de aldus gefactureerde werkzaamheden. Aan het moment van opeisbaarheid van die factuur komt in dit verband geen zelfstandige betekenis toe. 5.6 Ten aanzien van [verzoekster 6] 5.6.1 De vordering tot betaling van huurtermijnen c.a. die zijn vervallen tot de datum waartegen de curator de huurovereenkomst heeft opgezegd, vloeien voort uit de huurovereenkomst die is aangegaan gedurende de looptijd van de 403-verklaring. Ten aanzien van die schulden geldt dan ook dat deze, ook voor zover opeisbaar geworden na de intrekking van de 403-verklaring, vallen onder de overblijvende aansprakelijkheid. In zoverre moet het verweer van [verweerder] dan ook worden verworpen. 5.6.2 Anders is dat met door [verzoekster 6] gestelde vorderingen die betrekking hebben op de periode na de datum waartegen de curator de huurovereenkomst heeft opgezegd. Vanaf het moment waartegen de huurovereenkomst is opgezegd – naar valt aan te nemen: met toepassing van het bepaalde in artikel 39 van de Faillissementswet – ontstaan bij een dergelijke beëindiging van de huurovereenkomst geen nieuwe vorderingen meer die verband houden met de beëindiging daarvan. De huurovereenkomst is immers rechtsgeldig en regelmatig opgezegd. Voor zover de vordering van [verzoekster 6] ziet op huurderving over de periode tussen de datum waartegen de huurovereenkomst is opgezegd en de overeengekomen einddatum van de huur, is er daarom geen sprake van een overblijvende aansprakelijkheid van [verweerder] ter zake, omdat er geen grond is om aan te nemen dat het daarbij zou gaan om een vordering waarvoor de Vennootschap nog aansprakelijk zou zijn. In zoverre treft het verweer van [verweerder] dan ook doel. 5.6.3 Bij bepaling van de hoogte van de door [verweerder] te stellen zekerheid zal rekening worden gehouden met een bedrag aan huur over tweeënhalf kwartaal ad 26.526,18 per kwartaal, te weten de huur over het laatste kwartaal 2008, de huur over het eerste kwartaal 2009 alsmede over de periode van 1 april 2009 tot aan de datum waartegen de huur door de curator is opgezegd, te weten 12 mei 2009. 5.7 Ten aanzien van [verzoekster 8] 5.7.1 [verzoekster 8] heeft voldoende nader onderbouwd dat al haar vorderingen voortvloeien uit één of meer leaseovereenkomsten die zijn aangegaan voor de intrekking van de 403-verklaring. Voor die vorderingen geldt derhalve een overblijvende aansprakelijkheid. 5.7.2 Anders dan [verweerder] heeft aangevoerd, is in dit verband niet van belang op welk moment de vorderingen opeisbaar zijn geworden. 5.8 Ten aanzien van [verzoekster 15] 5.8.1 [verzoekster 15] heeft tegenover het hiervoor onder 4.7.1 aangehaalde verweer van [verweerder] nader aangevoerd dat zij krachtens de overeenkomst met de Vennootschap gerechtigd was bij beëindiging van het schoonmaakcontract nog voor drie maanden nadien een vergoeding te factureren, hetgeen door [verweerder] niet, althans niet voldoende gemotiveerd is weersproken. 5.8.2 Aldus vloeien ook deze schulden voort uit een rechtshandeling die de Vennootschap heeft verricht voor de intrekking van de 403-verklaring en vallen ook deze schulden onder de overblijvende aansprakelijkheid. 5.9 Ten aanzien van [verzoekster 16] 5.9.1 [verzoekster 16] heeft tegenover het hiervoor onder 4.7.2 aangehaalde verweer van [verweerder] nader aangevoerd dat haar factuur werkzaamheden betreft die alle zijn verricht voor de intrekking van de 403-verklaring, doch dat er slechts enige vertraging in de facturering is opgetreden. [verweerder] heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken dat die facturen inderdaad op die werkzaamheden zien. 5.9.2 Op die grond moet worden aangenomen dat ook deze schulden voortvloeien uit een rechtshandeling die de Vennootschap heeft verricht voor de intrekking van de 403-verklaring en vallen ook deze schulden onder de overblijvende aansprakelijkheid. In dit verband is, anders dan [verweerder] heeft betoogd, niet van belang op welk moment die schuld opeisbaar is geworden. 5.10 Ten aanzien van [verzoekster 22] 5.10.1 [verweerder] heeft betwist dat in verband met de leaseovereenkomst tussen de Vennootschap en [verzoekster 22] de toepasselijkheid van algemene voorwaarden is overeengekomen. [verzoekster 22] heeft in haar verzetschrift gewezen op het daarbij als productie 9 gevoegde leasecontract. In dat leasecontract zijn de leasingvoorwaarden van toepassing verklaard. Naar valt aan te nemen gaat het daarbij om de door [verzoekster 22] als productie 10 overgelegde Algemene leasingvoorwaarden. 5.10.2 In dit geding moet daarom worden uitgegaan van de toepasselijkheid van die voorwaarden. 5.10.3 Schulden uit het leasecontract met bijbehorende algemene voorwaarden zijn schulden die voortvloeien uit een rechtshandeling van de Vennootschap die is verricht in de looptijd van de 403-verklaring en als zodanig aan te merken als overblijvende schulden na intrekking van die verklaring. 5.10.4 [verweerder] heeft niet weersproken dat de Algemene leasingvoorwaarden aan [verzoekster 22] bij voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst ingeval van faillissement aanspraak geven op betaling van de resterende leasetermijnen. Ook die schuld moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden aangemerkt als een schuld die voortvloeit uit een rechtshandeling die de Vennootschap heeft verricht in de looptijd van de 403-verklaring, en dus als een overblijvende schuld in de zin van artikel 2:404 lid 3 BW. Daaraan doet niet af dat beëindiging van de leaseovereenkomst, de Algemene voorwaarden weggedacht, met zich zou brengen dat geen nieuwe aanspraken op betaling van leasetermijnen meer zullen ontstaan. 5.11 Slotsom 5.11.1 De slotsom moet zijn dat de vorderingen van verzoekers, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, moeten worden aangemerkt als schulden van de Vennootschap die niet zijn geraakt door de intrekking van de 403-verklaring. Elk van de verzoekers moet dan ook worden aangemerkt als een schuldeiser voor wiens vordering nog aansprakelijkheid loopt. Aan die schuldeisers kent artikel 2:404 lid 5 BW het recht toe verzet te doen tegen het voornemen tot beëindiging van de overblijvende hoofdelijke aansprakelijkheid van [verweerder] voor schulden van de Vennootschap. 5.11.2 Aannemelijk is dat verzoekers niet uit anderen hoofde over een waarborg of zekerheid kunnen beschikken voor voldoening van hun vorderingen. Hun verzet is dan ook op goede gronden gedaan. 5.11.3 [verweerder] is daarom op de voet van artikel 2:404 lid 4 gehouden zekerheid te stellen of een andere waarborg te geven voor de voldoening van de hiervoor besproken schulden. 5.11.4 Ingevolge het bepaalde in artikel 2:404 lid 6 BW dient [verweerder] een termijn te worden gegeven om die zekerheid of waarborg te geven. Bij uitblijven daarvan wordt het verzet van elk van de verzoekers voor zover dit inderdaad overblijvende aansprakelijkheid betreft, gegrond verklaard. Het bedrag waarvoor alsnog zekerheid kan worden gesteld, is telkens bepaald op het gestelde bedrag aan hoofdsom, te vermeerderen met de bij verlening van verlof voor het leggen van conservatoire beslagen gebruikelijke forfaitaire opslag voor rente en kosten. 5.11.5 Onverschillig of [verweerder] die zekerheid stelt, dient zij (ten aanzien van [verzoekster 6]: in overwegende mate) als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Zij zal daarom de kosten van het geding aan de zijde van elk van verzoekers moeten dragen op de wijze zoals hierna is bepaald. 5.11.6 Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen. 6 De beslissingen De rechtbank, in de zaak met rekestnummer 09-12 ten aanzien van [verzoekster 1] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 1] zekerheid moet stellen voor betaling van € 685.000,-- (te weten voor € 570.382,40 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet van [verzoekster 1] ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet van [verzoekster 1] gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 2] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 2] zekerheid moet stellen voor betaling van € 199.000,-- (te weten voor € 152.736,25 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 3] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 3] zekerheid moet stellen voor betaling van € 14.800,-- (te weten voor € 11.386,12 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van de gezamenlijke verzoekers veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van de gezamenlijke verzoekers vastgesteld op € 254,-- aan verschotten en € 5.160,-- aan salaris voor de advocaat; verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad; in de zaak met rekestnummer 09-21 ten aanzien van [verzoekster 4] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 4] zekerheid moet stellen voor betaling van € 126.500,-- (te weten voor € 97.283,38 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van [verzoekster 4] vastgesteld op € 262,-- aan verschotten en € 2.842,-- aan salaris voor de advocaat; in de zaak met rekestnummer 09-29 ten aanzien van [verzoekster 5] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 5] zekerheid moet stellen voor betaling van € 96.500,-- (te weten voor € 73.993,20 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van [verzoekster 5] vastgesteld op € 262,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris voor de advocaat; verklaart deze beschikking, voor zover het de veroordeling in de kosten betreft, uit voerbaar bij voorraad; in de zaak met rekestnummer 09-30 ten aanzien van [verzoekster 6] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 6] zekerheid moet stellen voor betaling van € 86.250,-- (te weten voor € 66.315,45 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van [verzoekster 6] vastgesteld op € 262,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris voor de advocaat; in de zaak met rekestnummer 09-31 ten aanzien van [verzoekster 7] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 7] zekerheid moet stellen voor betaling van € 57.750,-- (te weten voor € 43.700,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 8] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 8] zekerheid moet stellen voor betaling van € 35.250,-- (te weten voor € 27.157,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 9] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 9] zekerheid moet stellen voor betaling van € 42.500,-- (te weten voor € 32.665,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 10] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 10] zekerheid moet stellen voor betaling van € 4.500,-- (te weten voor € 3.391,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van de gezamenlijke verzoekers veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van de gezamenlijke verzoekers vastgesteld op € 262,-- aan verschotten en € 2.842,-- aan salaris voor de advocaat; in de zaak met rekestnummer 09-32 ten aanzien van [verzoekster 11] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 11] zekerheid moet stellen voor betaling van € 62.750,-- (te weten voor € 48.213,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 12] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 12] zekerheid moet stellen voor betaling van € 11.750,-- (te weten voor € 8.930,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 13] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 13] zekerheid moet stellen voor betaling van € 22.750,-- (te weten voor € 17.561,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 14] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 14] zekerheid moet stellen voor betaling van € 3.400,-- (te weten voor € 2.618,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 15] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 15] zekerheid moet stellen voor betaling van € 17.750,-- (te weten voor € 13.694,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 16] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 16] zekerheid moet stellen voor betaling van € 2.500,-- (te weten voor € 1.915,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoeker 17] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoeker 17] zekerheid moet stellen voor betaling van € 700,-- (te weten voor € 519,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld. ten aanzien van [verzoekster 18] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 18] zekerheid moet stellen voor betaling van € 600,-- (te weten voor € 468,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 19] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 19] zekerheid moet stellen voor betaling van € 15.000,-- (te weten voor € 11.561,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoekster 20] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 20] zekerheid moet stellen voor betaling van € 3.400,-- (te weten voor € 2.612,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van [verzoeker 21] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoeker 21] zekerheid moet stellen voor betaling van € 2.400,-- (te weten voor € 1.815,-- in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; ten aanzien van de gezamenlijke verzoekers veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van de gezamenlijke verzoekers vastgesteld op € 262,-- aan verschotten en € 2.842,-- aan salaris voor de advocaat; in de zaak met rekestnummer 09-34 ten aanzien van [verzoekster 22] bepaalt dat [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 ten behoeve van [verzoekster 22] zekerheid moet stellen voor betaling van € 23.000,-- (te weten voor € 17.620,24 in hoofdsom, vermeerderd met begrote rente en kosten) waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden; bepaalt dat [verweerder] die zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie volgens de meest recente versie van het Rotterdams garantieformulier; verklaart het verzet ongegrond indien [verweerder] uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; verklaart het verzet gegrond indien [verweerder] niet uiterlijk op 8 mei 2009 de hiervoor bedoelde zekerheid heeft gesteld; veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot aan deze beslissing aan de zijde van [verzoekster 22] vastgesteld op € 262,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris voor de advocaat; in alle zaken wijst af hetgeen meer of anders is verzocht. Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.P. van Essen in tegenwoordigheid van G.M. Schilperoort als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2009. 196/1634