Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1701

Datum uitspraak2009-03-25
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers304073 / HA ZA 08-842
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevorderd wordt dat gemeente rekening en verantwoording aflegt i.v.m. bijstandsuitkering en diverse keren verstrekte leenbijstand. De geleende bedragen zijn grotendeels verrekend met de uitkering. Niet (voldoende) inzichtelijk is welk bedrag nog openstaat.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 304073 / HA ZA 08-842 Uitspraak: 25 maart 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. [eiser sub 1], 2. [eiseres sub 2], beiden wonende te [woonplaats], eisers, advocaat mr. A.G.H.M. Ganzeboom, - tegen - de GEMEENTE ROTTERDAM, zetelende te Rotterdam, gedaagde, advocaat mr. R.W. van Harmelen. Eisers worden hierna ook aangeduid als “[eiser sub 1]” respectievelijk “[eiseres sub 2]”. Gedaagde wordt hierna ook aangeduid als “de gemeente”. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: vonnis d.d. 29 februari 2008 van deze rechtbank, sector kanton, waarbij deze zaak naar de rol van de sector civiel recht is verwezen, met het daaraan ten grondslag stuk (inleidende dagvaarding d.d. 31 augustus 2007); oproepingsexploot d.d. 22 maart 2008; conclusie van antwoord, met producties; - conclusie van repliek, met producties; - conclusie van dupliek. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast: 2.1 Eisers hebben vanaf 1997 tot en met 1 oktober 2004 een van gemeentewege verstrekte (bijstands)uitkering genoten. 2.2 Bij brief van maart 1998 heeft de directeur van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegen¬heid (hierna ook: “de dienst”) van de gemeente aan [eiser sub 1] medegedeeld dat aan hem “enige tijd geleden” te veel aan bijstand is uitgekeerd en dat de dienst verplicht is dit bedrag van hem terug te vragen. Voorts heeft hij medegedeeld: “(…) U had deze schuld, voor zover ik op dit moment kan nagaan, op 31 december 1997 nog niet (helemaal) terugbetaald. Tot en met 31 december 1997 mocht u de schuld netto terugbetalen. Dat wil zeggen: u betaalde precies hetzelfde bedrag terug als u van SoZaWe te veel heeft ontvangen. SoZaWe is verplicht om het per 1 januari van dit jaar resterende schuldbedrag bruto van u terug te vragen. Dit betekent dat u niet alleen het bedrag terugbetaalt dat u heeft ontvangen. Daarnaast moet u loonbelasting en premies voor onder meer AOW terugbetalen. Het gaat om bedragen die SoZaWe tegelijk met het betalen van de uitkering heeft afgedragen aan de belastingdienst. Tot onze spijt is SoZaWe verplicht om de premies en loonbelasting op deze manier van u terug te vragen. Dat is vastgelegd in artikel 90 van de Algemene Bijstandswet. U kunt de premies en loonbelasting die u in 1998 over uw schuld betaalt, in 1999 terugvragen bij de Belastingdienst. Van u is netto aan bijstand teruggevorderd f 5633,01 Hiervan moest u op 31 december 1997 nog betalen f 5633,01 Over dit bedrag heeft SoZaWe betaald aan de belastingdienst f 1640,66 Uw brutoschuld is dus per 1 januari 1998 f 7273,67 (…)” 2.3 Eisers hebben in de periode dat zij een bijstanduitkering ontvingen van de gemeente meerdere geldbedragen geleend. Het merendeel daarvan is afgelost. Zij hebben geleend: datum in guldens in euro’s a. 4 februari 1998 f 5.633,01 € 2.556,15 b. 2 februari 2001 f 1.000,00 € 453,78 c. 13 februari 2001 f 3.190,00 € 1.435,87 d 20 februari 2001 f 6.277,96 € 2.848,81 e 16 april 2001 f 890,75 € 404,20 f. 20 oktober 2001 f 1.030,68 € 467,70 2.4 Bij brief van 12 mei 1999 is van de zijde van de dienst aan [eiser sub 1] medegedeeld dat bij vergissing op 6 mei 1999 over de periode 1 maart 1999 tot en met 30 april 1999 een bedrag van f 497,66 te veel is overgemaakt aan hem. Voorgesteld wordt dit bedrag op de eerstkomende uitkering in te houden. 2.5 Bij besluit van 3 november 2004 heeft de dienst aan eisers medegedeeld dat de uitkering op basis van de Algemene bijstandswet met ingang van 1 oktober 2004 wordt beëindigd, dat over de periode waarin zij een uitkering ontvingen nog een bedrag gereserveerd staat aan vakantiegeld en dat dit tegoed wordt verrekend met openstaande vorderingen. In deze brief wordt aan op eisers rustende verplichtingen genoemd: “een restant van € 967,67”. 2.6 De dienst heeft bij brief van 16 maart 2005 aan [de vader van eisers sub 2] (de vader van [eiseres sub 2]) medegedeeld dat eisers een schuld van € 833,75 aan de dienst hebben. 2.7 Bij brief 20 mei 2005 heeft de dienst aan [de vader van eisers sub 2] medegedeeld: “(…) Hoewel het niet onze taak is om de informatie te verstrekken waar u om vraagt, zullen wij in dit geval een uitzondering maken en u een betalingsoverzicht geven van alle betalingen die in ons systeem geboekt zijn vanaf 1 januari 1997 tot en met 20 mei 2005 op naam van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. Wij willen u vragen om onderstaand overzicht te vergelijken met uw eigen administratie en ons binnen 14 dagen te berrichten of het klopt. Indien blijkt dat u geen gevolg geeft aan deze brief, zijn wij genoodzaakt een incassoprocedure te starten waarbij er beslag gelegd kan worden op uw inkomsten en/of bezittingen. Hierover wordt u vooraf niet meer geïnformeerd. Nummer/Aard/Terugvord.besluit (Bruto)Vordering Ontvangst Saldo 10336/ Abw / 19-12-1997 € 3.300,66 € 3.300,66 € 0,00 10337/ Abw/27-01-1999 € 256,42 € 256,42 € 0,00 10338/ Abw/ 12-05-1999 € 337,29 € 337,29 € 0,00 104209/ Leenbijstand/ 20-02-2001 € 2.848,82 € 2.482,77 € 366,05 118899/ Leenbijstand/ 09-04-2001 € 404,20 € 404,20 € 0,00 171452/ Leenbijstand/ 13-10-2001 € 467,70 € 0,00 € 467,70 211625/ Abw/24-04-2003 € 242,80 € 242,80 € 0,00 215493/ Wet boeten Abw / 22-04-2003 € 45,00 € 45,00 € 0,00 Het saldo van de vorderingen bedraagt thans € 833,75. (…)” 2.8 Bij brief van 14 juni 2005 heeft [vader van eiseres sub 2] aan de dienst medegedeeld niet geheel met de opstelling akkoord te kunnen gaan. Hij heeft daarbij een uittreksel gemaakt van alle schulden die naar zijn mening niet correct zijn afgerekend. [vader van eiseres sub 2] heeft daarbij de dienst verzocht de bewijzen van alle aflossingen toe te zenden. [vader van eiseres sub 2] heeft voorts medegedeeld dat eisers van de dienst € 573,89 dienen terug te ontvangen. Ten aanzien van de schuld “211625/Abw/24-12-2003” ad € 242,80 heeft [vader van eiseres sub 2] medegedeeld dat de opgave van de dienst correct is. 2.9 De dienst heeft [vader van eiseres sub 2] bij brief van 2 augustus 2005 bericht dat zij heeft geconstateerd dat de boete, bekend onder volgnummer 215493 afgeboekt had moeten worden op grond van het besluit van de bezwaarschriftencommissie d.d. 21 oktober 2003. Voorts heeft de dienst medegedeeld dat dit bedrag zal worden afgeboekt, dat het bedrag van de boete dat al voldaan is, zal worden overgeboekt naar de nog openstaande vordering en dat het saldo van de vorderingen thans € 788,75 bedraagt. 2.10 Bij brief van 30 maart 2006 heeft de dienst aan de werkgever van [eiser sub 1], Roteb Gemeente Rotterdam, medegedeeld dat [verzoeker sub 1] een (restant)schuld heeft aan de dienst van € 788,75 en dat de dienst gerechtigd is om beslag te leggen. Zij heeft Roteb verzocht om conform de bepalingen van de WWB en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering maandelijks het gedeelte van het netto salaris dat de beslagvrije voet te boven gaat van [verzoeker sub 1] in te houden en aan de dienst over te maken. 2.11 Bij brief van 20 februari 2007 heeft de dienst aan Afdeling WSW medegedeeld dat [verzoeker sub 1] een (restant)schuld heeft aan de dienst van € 449,09 en dat de dienst gerechtigd is om beslag te leggen. Zij heeft WSW verzocht om conform de bepalingen van de WWB en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering maandelijks het gedeelte van het netto salaris dan wel de netto uitkering of enige andere periodieke uitkering dat de beslagvrije voet te boven gaat van [verzoeker sub 1] in te houden en aan de dienst over te maken. 3 Het geschil De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis voor zover toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad: “A. Gedaagde te veroordelen om binnen een bij de uitspraak te bepalen termijn ten overstaan van een daarbij te benoemen rechter-commissaris aan eisers rekening en verantwoording af te leggen van het door haar gevoerd beheer met bepaling, dat, bijaldien gedaagde in gebreke mocht blijven op de door de rechter-commissaris bepaalde dag te verschijnen of rekening te doen, of aan de rechter-commissaris overgelegde rekening binnen de daarvoor bepaalde termijn aan eisers te betekenen, zij aan eisers een dwangsom zal verbeuren van € 125,= per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen Voorts het bedrag van ontvangsten en uitgaven der rekening zal worden vastgesteld, het saldo zal worden bepaald en gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling aan eisers van zodanige som, als aan deze blijkens de rekening en verantwoording zal toekomen, met wettelijke rente vanaf de dag, dat gedaagde in verzuim is gekomen tot aan die der voldoening; dan wel - in het geval dat mocht komen vast te staan dat eisers een alsdan bedrag aan gedaagde dienen te voldoen - dat zodanige som, als aan deze blijkens de rekening en verantwoording aan gedaagde zal toekomen, te verrekenen is met het bruto equivalent van de korting op de uitkering van eisers over de periode juli 2001 tot en met februari 2002, te weten het bruto equivalent van in ieder geval € 800,=; Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.” De gemeente heeft de vordering van eisers gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van eisers in de kosten van het geding. 3 De beoordeling 3.1 Eisers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente de administratie c.q. het beheer over de inhoudingen en aflossingen voerde en uit dien hoofde jegens hen rekenplichtig is. Op basis van de door de gemeente verstrekte bescheiden en ontvangen specificaties is volgens eisers slechts een gedeeltelijk inzicht te verkrijgen in de gevoerde administratie. Eisers vermoeden dat de berekening van de gemeente van de (restant)schuld incorrect is. Voorts hebben eisers gesteld dat zij ten onrechte over de periode juli 2001 tot en met (mogelijk) februari 2002 zijn gekort op hun uitkering in verband met inkomsten uit arbeid. Volgens eisers heeft [eiseres sub 2] in die periode niet gewerkt in verband met haar zwangerschap en - vervolgens - de geboorte van haar [kind] op 29 september 2001. Eisers stellen dat van de eventuele vordering van de gemeente op grond van de redelijkheid en billijkheid het ten onrechte op de uitkering gekorte bedrag moet worden afgetrokken. 3.2 De gemeente meent dat zij aan haar informatieplicht heeft voldaan. Zij blijft niettemin bereid om eisers zo veel als mogelijk inzage in de aflossing van de verschillende schulden te verschaffen. Met betrekking tot de stelling van eisers dat zij ten onrechte zouden zijn gekort wegens inkomsten uit arbeid, geldt volgens de gemeente dat die kwestie niet in de onder¬havige procedure thuishoort. Voor zover eisers menen dat destijds ten onrechte op de uitkering is gekort, hebben daartegen bestuursrechtelijke voorzieningen open gestaan. Eisers hebben deze bestuursrechtelijke mogelijkheden onbenut gelaten, aldus de gemeente. 3.3 Als uitgangspunt geldt het volgende. Op grond van de destijds geldende Algemene bijstandswet (hierna: “Abw”) waren de beslissingen van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbij leenbijstand werd verstrekt, alsmede die waarbij tot terugvordering werd besloten, besluiten tegen welke bezwaar en beroep in de zin van de Algemene wet bestuurs¬recht openstond. Artikel 86 Abw bepaalde destijds dat het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt en de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald. Voorts was de gemeente overeenkomstig artikel 14f Abw gerechtigd de terug te vorderen bedragen te verrekening met de uitkering. Het terugvorderingbesluit levert op grond van het destijds geldende artikel 87 Abw een executoriale titel op. 3.4 Voor zover geen bezwaar is gemaakt tegen een door burgemeester en wethouders genomen terugvorderingbesluit, moet in een civielrechtelijk geschil dienaangaande bijzondere omstandigheden daargelaten - op grond van het beginsel van de formele rechts¬kracht worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dat besluit. 3.5 Dit laat onverlet dat de gemeente de bevoegdheid die haar krachtens het burgerlijk recht toekomt, niet mag uitoefenen in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiek¬recht. Hetgeen betekent dat de gemeente bij de civiel¬rechtelijke invordering van een (restant-) schuld door middel van executoriaal (loon)beslag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen. In het geval als het onderhavige, waarin de gemeente als uitkerings¬verlenende instantie tevens meerdere malen leenbijstand heeft verstrekt ten behoeve van schulden van de uitkeringsgerechtigde aan de gemeente zelf als ook aan derden en waarbij zij (geregeld) ten aanzien van die derden als ‘doorgeefluik’ heeft gefungeerd, brengen die algemene beginselen van behoorlijk bestuur mee dat zij steeds op een voor de betreffende uitkeringsgerechtigde begrijpelijke wijze inzichtelijk moet hebben gemaakt en gehouden wanneer, welke bedragen aan welke schuldeiser zijn overgeboekt en wanneer, welke bedragen, op welke schuld van de uitkerings¬gerechtigde, op welke wijze zijn afgelost. Vooralsnog lijkt dit in het onderhavige geval onvoldoende te zijn gebeurd. 3.6 De rechtbank zal een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen, waarbij de gemeente zich zal moeten laten vertegenwoordigen door iemand die van deze zaak goed op de hoogte is en die genoegzaam antwoord zal kunnen geven op de hieronder te vermelden vraagpunten. De voorkeur gaat daarbij uit naar [persoon 1] (destijds werkzaam bij district Hoogvliet van de dienst.) De rechtbank neemt vooralsnog aan dat de in de brief van 14 juni 2005 van [vader van eiseres sub 2] opgenomen vraagpunten ook thans nog als vraagpunten van eisers hebben te gelden. Deze onderwerpen zullen daarom ter terechtzitting in ieder geval aan de orde komen, zij het met de beperkingen hierop die hieronder worden gegeven. a) De schuld ten bedrage van € 3.300,66 Deze schuld betreft de onder 2.3 onder a bedoelde lening in guldens van f 5.633,01, die eisers naar hun stelling bij dagvaarding zijn aangegaan ten behoeve van terugbetaling van eerder te veel ontvangen bijstand. Uit de in 2.2 weergegeven brief van maart 1998 blijkt dat dit bedrag aan eisers te veel was uitgekeerd en dat zij tot 31 december 1997 de tijd hebben gehad dit bedrag netto terug te betalen. Omdat dit bedrag op die datum niet terug¬betaald was, was de gemeente op grond van artikel 90 van de destijds geldende Abw verplicht ook de premies en loonbelasting van eisers terug te vragen. Volgens de gemeente is hiermee een bedrag gemoeid geweest van f 1.640,66. Dit heeft geleid tot een schuld van f 7.273,66 (ofwel € 3.300,66). Kennelijk trekken eisers in twijfel dat de gemeente ter zake f 1.640,66 aan de belasting¬dienst heeft moeten afdragen. Dit kan in dit geschil echter niet ter discussie worden gesteld, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.4 is overwogen met betrekking tot de formele rechtskracht van besluiten. Vast staat dat het totaalbedrag van € 3.300,66 op de schuldenlast van eisers in mindering is gebracht (overeenkomstig de in 2.7 weergegeven brief). b) De schuld ten bedrage van € 256,42 Deze schuld heeft betrekking op een opgelegde maatregel wegens het niet tijdig inleveren van een zogenaamd Rechtmatigheidsformulier. Niet in geschil is dat het besluit dat hieraan ten grondslag heeft gelegen ook formele rechtskracht heeft gekregen. Het betreffende besluit heeft de rechtbank overigens niet in het dossier aangetroffen. Van de rechtmatigheid van dat besluit dient te worden uitgegaan. Of eisers het betreffende Rechtmatigheids¬formulier al dan niet (tijdig) hebben ingeleverd en de vraag of deze boete dus al dan niet terecht aan eisers is opgelegd kan in dit geding niet meer ter discussie worden gesteld. Vast staat dat het totaal¬bedrag van € 256,42 op de schuldenlast van eisers in mindering is gebracht (overeenkomstig de in 2.7 weergegeven brief). Dit punt lijkt hiermee genoegzaam opgehelderd. c) De schuld ten bedrage van € 225,83 Deze schuld betreft het onder 2.4 bedoelde bedrag dat de gemeente bij vergissing aan eisers te veel heeft overgemaakt (f 497,66). Dit bedrag wordt in de in 2.7 weer¬gegeven brief niet genoemd. Wel wordt hier een bedrag van € 337,29 genoemd. Uit de brief van de heer [eiseres sub 2] leidt de rechtbank af dat van de zijde van eisers het standpunt wordt ingenomen dat door de dienst (in de persoon van mevrouw Van Dijk) is geconstateerd op 19 september 2002 dat de bedragen van € 337,29 en € 225,83 zien op dezelfde ‘schuld’ en dat het verschil ad € 111,46 moet worden aangemerkt als te veel afgelost. Of dit bedrag vervolgens in mindering is gebracht op de schuldenlast van eisers, is niet inzichtelijk. Ter terechtzitting zal de gemeente moeten reageren op dit standpunt en inzichtelijk moeten maken of en zo ja welke verrekening heeft plaatsgehad. d) De ‘aflossing’ van f 6,55 Als bijlage D bij de brief van [vader van eiseres sub 2] is gevoegd een specificatie van een vakantiegeldtegoed over mei 2000. Dit tegoed ad f 6,55 netto (€ 2,97) is kennelijk niet uitgekeerd, maar gebruikt ter aflossing. Niet duidelijk is ter aflossing waarvan. De gemeente zal ter terechtzitting in de gelegenheid worden gesteld dit inzichtelijk te maken. e) De schuld van f 1.000,- Als bijlage E bij de brief van [vader van eiseres sub 2] is een afschrift van een schuldbekentenis van [eiseres sub 2] d.d. 2 februari 2001 gevoegd voor een bedrag van f 1.000,- (€ 453,78). Dit bedrag is in het overzicht van de in 2.7 weergegeven brief niet opgenomen. Ter terecht¬zitting zal aan de gemeente om een toelichting worden verzocht. f) De verkregen leenbijstand van f 3.190,82 Blijkens bijlage F-1 bij de brief van [vader van eiseres sub 2] is aan eisers op 13 februari 2001 leenbijstand toegekend ten behoeve van de betaling aan Eneco van achterstallige energie¬nota’s. Dit bedrag (€ 1.435,87) is in de in 2.7 weergegeven brief evenmin opgenomen. Ter terechtzitting zal aan de gemeente om een toelichting worden verzocht. Daarbij zal tevens aan de orde komen de betekenis van de als bijlage F-2 bij de brief van [vader van eiseres sub 2] gevoegde uitkeringsspecificatie met betrekking tot de periode september 2001, blijkens welke specificatie een bedrag van f 2.564,09 wegens “correctie Eneco-procedure” aan eisers is uitgekeerd, alsmede de uitkeringsspecificatie van februari 2002 (bijlage K-7b) waarbij wegens correctie Eneco € 286,79 aan eisers is uitgekeerd. g) De verkregen leenbijstand van € 2.848,82 Eisers hebben ten behoeve van de aflossing van een huurschuld op 20 februari 2001 leenbijstand toegekend gekregen van f 6.277,96. In de als bijlage G-1 bij de brief van [vader van eiseres sub 2] gevoegde brief van de dienst is het genoemde equivalent van dit bedrag in euro’s ad 2.825,08 onjuist. Dit moet zijn € 2.848,82. Eisers kunnen geen rechten ontlenen aan die onjuiste omrekening. Het betreft immers een in 2001 in guldens verstrekte lening. De onjuiste omrekening was voor iedereen, dus ook voor eisers, op eenvoudige wijze kenbaar. Gelet hierop komt aan eisers ter zake geen beroep op een gerechtvaardigd vertrouwen toe. Het verschil in euro’s ad 23,74 kan dus niet in mindering strekken op de schuldenlast van eisers. Volgens de in 2.7 weergegeven brief was op dat moment € 2.482,77 afgelost op de totale schuld van € 2.848,82. Dit punt lijkt hiermee voldoende opgehelderd. h) De verkregen leenbijstand van € 404,20 Eisers hebben ten behoeve van hun verhuizing op 16 april 2001 leenbijstand toegekend gekregen van f 890,75. Eisers dienden dit bedrag in maandelijkse termijnen van f 300,- af te lossen, zo blijkt uit de als bijlage H bij de brief van [vader van eiseres sub 2] overgelegde brief van de dienst. Ter terechtzitting wordt de gemeente in de gelegenheid gesteld inzichtelijk te maken welk bedrag op welke wijze op deze schuld is afgelost. Eisers vermoeden kennelijk dat zij in totaal f 900,- hebben afgelost, dus f 9,25 (€4,20) teveel. i) De verkregen leenbijstand van € 467,70 Deze schuld heeft kennelijk geen vraagtekens bij eisers opgeroepen. Overeenkomstig de in 2.7 weergegeven brief stond deze schuld op 20 mei 2005 nog geheel open. j) Het boetebedrag ad € 45,00 Dit door eisers betaalde bedrag is door de gemeente in mindering gebracht op hun (restant)schuld. Dit blijkt uit de in 2.9 gememoreerde brief van de dienst van 20 augustus 2005. De schuld die op 20 mei 2005 volgens de gemeente in totaal nog € 833,75 bedroeg, kwam daarmee op € 788,75. Dit punt lijkt hiermee voldoende opgehelderd. k) De uitkering in de maanden september tot en met november 2002 Uit de als bijlagen L-1a, L-2a en L-3 bij de brief van [vader van eiseres sub 2] gevoegde uitkering¬specificaties leidt de rechtbank af dat de netto bijstand over september 2002 voor eisers gezamenlijk € 1.059,59 bedroeg. In verband met een inhouding wegens aflossing SoZaWe-schuld ad € 56,82 is voor die maand € 1.002,77 aan hen uitgekeerd. In de maand oktober bedroeg de netto bijstand (per abuis) slechts € 512,70. Wegens een betaald voorschot ad € 100,- en een aflossing SoZaWe-schuld ad € 27,49 is voor die maand € 385,21 uitgekeerd aan eisers. Dit abuis is in de maand november 2002 gecorrigeerd. De netto bijstand bedroeg blijkens de uitkeringsspecificatie van die maand € 1.606,49. Opgeteld met de netto bijstand van oktober ad € 512,70, bedroeg de netto bijstand over de maanden oktober en november samen € 2.119,19, ofwel € 1.059,60 per maand, zijnde het in de specificatie over de maand september genoemde netto bijstandbedrag. Dit punt lijkt hiermee voldoende opgehelderd. l) De schuld ad € 242,80 Gelet op de brief van [vader van eiseres sub 2] gaat de rechtbank er vanuit dat omtrent deze schuld geen onduidelijkheden (meer) bestaan. Uit de in 2.7 weergegeven brief blijkt dat deze schuld volledig is afgelost. 3.7 Met betrekking tot de korting op de uitkering van [eiseres sub 2] wegens inkomsten uit arbeid wenst de rechtbank dat de gemeente ter terechtzitting nader specificeert, onder overlegging van de betreffende besluiten en/of correspondentie, wanneer en op welke wijze met [eiseres sub 2] is gecommuniceerd over die korting. [eiseres sub 2] zal bij die gelegenheid dienen te specificeren, onder overlegging van de betreffende correspondentie, wanneer en op welke wijze zij met de dienst heeft gecommuniceerd over het beëindigen van de werkzaamheden in verband met haar zwangerschap. 3.8 Tot slot zal de gemeente ter terechtzitting haar bij conclusie van antwoord als productie 4 overgelegde overzichten dienen toe te lichten. De rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat volgens de gemeente overeenkomstig de in 2.11 weergegeven brief een bedrag van € 449,09 aan restantschuld van eisers openstaat. Indien dit uitgangspunt onjuist is, wordt de gemeente verzocht ter terechtzitting, gestaafd met schriftelijke bescheiden, te vermelden welk bedrag volgens haar nog wel openstaat. 3.9 Van de gemeente wordt niet verwacht dat zij bij gelegenheid van de terechtzitting volledig rekening en verantwoording aflegt als door eisers bij dagvaarding gevorderd. Nadat door de gemeente ter zitting (meer) duidelijkheid is verschaft op de hierboven vermelde onderwerpen c tot en met f en h en zij een toelichting heeft gegeven op haar als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegde overzichten, zal moeten worden bezien of van haar verlangd moet worden dat zij ten overstaan van een te benoemen rechter-commissaris rekening en verantwoording aflegt. Iedere beslissing daarover houdt de rechtbank aan. Voor het oordeel dienaangaande kan nog van betekenis zijn de inhoud van de door burgemeester en wethouders van de gemeente genomen terugvordering¬besluiten. Indien in die besluiten de hoogte van het terug te vorderen bedrag duidelijk is verwoord, is, gelet op hetgeen in 3.4 is overwogen, de ruimte beperkt om de omvang van de restantschuld te bediscussiëren in een civielrechtelijk geschil als het onderhavige. De gemeente wordt verzocht ook die besluiten bij gelegenheid van de comparitie van partijen in het geding te brengen. 4 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, beveelt partijen, eisers in persoon en de gemeente deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, op maandag 8 juni 2009 van 9.30 uur tot 12.00 uur teneinde inlichtingen te verstrekken als bedoeld in 3.6 tot en met 3.8 van dit vonnis; bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk drie weken vóór de zitting aan de rechter (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam) en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden; beveelt dat partijen de onder 3.7 tot en met 3.9 bedoelde bescheiden uiterlijk drie weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij zullen toezenden. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren. Uitgesproken in het openbaar. 336/106