
Jurisprudentie
BI1739
Datum uitspraak2008-03-26
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers362026/ CV EXPL 07-9622
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers362026/ CV EXPL 07-9622
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Arbeidszaak. Tussenvonnis. Vordering op grond van (primair) overtreding relatiebeding, (subsidiair) onrechtmatige concurrentie.
Primair: Gedaagde dient te bewijzen dat zijn functie zodanig is veranderd dat het relatiebeding zwaarder is gaan drukken.
Subsidiair: Van onrechtmatige concurrentie is geen sprake nu niet is komen vast te staan dat gedaagde met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, stelselmatig en substantieel actief onder klanten met een duurzaam karakter van de ex-werkgever heeft geworven of de intentie heeft dat te doen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 362026/ CV EXPL 07-9622
datum uitspraak: 26 maart 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEDERA KANTOOREFFICIENCY B.V.
te Sassenheim
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen Hedera
gemachtigde mr. E.V. Jongepier
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. R.E. Spelt
In conventie en in reconventie
De procedure
Hedera heeft [gedaagde] op 9 oktober 2007 gedagvaard en gevorderd (in conventie) conform de dagvaarding. [gedaagde] heeft geantwoord en een tegenvordering (in reconventie) ingesteld.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, hebben partijen over en weer schriftelijk gereageerd, Hedera als laatste.
De feiten
1. Hedera houdt zich bezig met de verkoop via internet van kantoorartikelen en computersupplies aan de groot- en kleinhandel.
2. [gedaagde] is met ingang van 1 april 2000 bij Hedera in dienst getreden in de functie van product manager E-Commerce. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is in artikel 6 een concurrentie- en relatiebeding opgenomen.
3. Ingevolge artikel 6.1 is het [gedaagde] niet toegestaan om gedurende twee jaren na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van Hedera “in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven”.
4. Ingevolge artikel 6.2 is het [gedaagde] niet toegestaan om gedurende twee jaren na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van Hedera “zijn diensten aan te bieden of goederen te leveren […] aan afnemers en cliënten van de werkgever, voor wie de werkgever in de periode van twee jaren voorafgaande aan de be-eindiging van het dienstverband van de werknemer leveranties, diensten en/of werkzaamheden heeft geleverd […]”.
5. Bij overtreding van artikel 6 is de werknemer op de voet van artikel 8.1 van de arbeidsovereenkomst aan de werkgever verschuldigd een direct opeisbare boete van ƒ 10.000,00 alsmede ƒ 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt.
6. Op 31 januari 2007 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] per 1 maart 2007.
7. In de beëindigingsovereenkomst is onder het kopje stellen vast te zijn overeengekomen als volgt, bij punt 6, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Alle bepalingen uit de arbeidsovereenkomst […] blijven onverkort van kracht; met uitzondering van artikel 6.1., echter de werknemer dient zich in het algemeen te onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen de werkgever of een daarmee gelieerde onderneming, hun klanten en relaties in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden.”
8. Op 16 mei 2007 heeft [gedaagde] de vennootschap onder firma Meerkantoor opgericht. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel houdt Meerkantoor zich bezig met de “Groot- en kleinhandel in kantoorartikelen en computersupplies”. Meerkantoor biedt haar artikelen aan via het internet.
9. Bij brief van 17 augustus 2007 heeft de gemachtigde van Hedera [gedaagde] gesommeerd zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het bedienen van (toe)leveranciers of klanten van Hedera, alsmede tot betaling van € 25.412,00 ter zake van verbeurde boete in verband met de overtreding van artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst.
10. Bij beschikking van 10 september 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aan Hedera toestemming verleend tot het doen leggen van conservatoir derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank N.V. te Amsterdam tot een bedrag van € 25.000,00 ter verzekering van haar vordering op [gedaagde].
11. Op 12 september 2007 heeft Hedera conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ABN Amro Bank.
In conventie
De vordering van Hedera
Hedera vordert (samengevat)
primair
I. verklaring voor recht dat [gedaagde] het tussen partijen overeengekomen relatiebeding heeft geschonden;
alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Hedera van
II. € 28.134,36 ter zake van uit het relatiebeding voortvloeiende boetes;
III. € 1,800,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
subsidiair
I. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Hedera van een vergoeding van de door Hedera geleden en nog te lijden schade wegens het onrechtmatig handelen van [gedaagde], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
primair en subsidiair
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Hedera stelt daartoe het volgende.
primair
Meerkantoor verkoopt exact dezelfde kantoorartikelen en computersupplies als Hedera en maakt gebruik van dezelfde (toe)leveranciers als Hedera, zoals de Coöperatieve Vereniging Quantore Europe U.A. (hierna: Quantore) en Dexxon B.V. (hierna: Dexxon). Beide bedrijven behoren tot de directe relatiekring van Hedera. Bovendien is Meerkantoor binnen een straal van acht kilometer van Hedera gevestigd.
Met de oprichting van Meerkantoor schendt [gedaagde] het in artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding, ingevolge waarvan het [gedaagde] verboden is diensten aan te bieden of goederen te leveren aan afnemers en cliënten van Hedera voor wie Hedera in de periode van twee jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst leveranties, diensten en/of werkzaamheden heeft geleverd of verricht.
Voorts handelt [gedaagde] in strijd met artikel 6 van de beëindigingsovereenkomst, ingevolge waarvan [gedaagde] zich dient te onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen Hedera en haar klanten en relaties in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden.
Ingevolge artikel 8 van de arbeidsovereenkomst heeft [gedaagde] vanaf 17 mei 2007 tot de dag der dagvaarding een boete verbeurd van in totaal € 4.537,90 + (104 x € 226,89=) € 23.596,00 = € 28.134,36.
subsidiair
[gedaagde] is voorts op grond van artikel 6:162 BW schadeplichtig jegens Hedera, omdat hij onrechtmatig heeft gehandeld door met kennis, opgedaan bij Hedera, een onderneming te starten met exact dezelfde activiteiten als Hedera, namelijk de verkoop van kantoorartikelen via internet, en met gebruikmaking van dezelfde relaties als Hedera. Mede ten gevolge van het feit dat Meerkantoor op de website van Quantore wordt genoemd en binnen dezelfde postcode als Hedera is gevestigd, loopt Hedera het risico klanten te verliezen aan Meerkantoor, omdat deze beide kantoren niet goed uit elkaar kunnen houden. Omdat [gedaagde] uit hoofde van zijn functie bij Hedera op de hoogte is van de door Hedera gehanteerde prijzen en marges, zal hij onder de prijzen van Hedera kunnen gaan zitten teneinde klanten aan zich te binden. [gedaagde] beïnvloedt daarmee de relatie tussen Hedera en haar klanten negatief.
primair en subsidiair
Door ondanks aanmaning met betaling van de boete in gebreke te blijven, heeft [gedaagde] Hedera genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. Hedera heeft daardoor vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 1.800,00 en de kosten van het derdenbeslag. Deze kosten dienen voor rekening van [gedaagde] te komen.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert daartoe het volgende aan.
Geen geldig relatiebeding
[gedaagde] was als productmanager E-commerce verantwoordelijk voor het bijhouden van het artikelenbestand en het up-to-date houden van de catalogus van Hedera. Na twee jaar heeft [gedaagde] de functie van hoofd inkoop gekregen. Zijn taken en werkzaamheden verschilden vanaf dat moment zodanig van die van zijn vorige functie, dat sprake was van een geheel nieuwe functie. Als productmanager hield [gedaagde] zich slechts bezig met het aanpassen van de catalogus van Hedera. Als hoofd inkoop kreeg hij de verantwoordelijkheid voor de inkoop van producten bij de leveranciers, voor bonusafspraken en catalogusbijdrages, inkoopprijzen en verkoopacties. Voorts kreeg [gedaagde] een leidinggevende taak, omdat hij de vier medewerkers van de afdeling inkoop ging aansturen. Ook werd [gedaagde] lid van het management team. Hij was verantwoordelijk voor het organiseren van leverancierstrainingen en bezocht beurzen en leveranciers in binnen- en buitenland. Tevens beheerde [gedaagde] de internetwinkel.
Door de verandering van zijn functie is het relatiebeding aanmerkelijk zwaarder gaan drukken. Omdat geen nieuw relatiebeding is overeengekomen, heeft het oude geen werking meer. Hedera kan zich dan ook niet op de overtreding van het relatiebeding beroepen.
Geen overtreding relatiebeding
Voor zover het relatiebeding wel tussen partijen van kracht zou zijn, is van overtreding van dat beding geen sprake.
In de eerste plaats zijn de door Hedera genoemde relaties (Quantore en Dexxon) slechts twee van de ruim 300 bedrijven waarvan Hedera haar goederen betrekt. Bovendien is Quantore noch Dexxon een exclusieve relatie van Hedera. Quantore is de grootste inkoopvereniging van de Benelux met ruim 700 leden en Dexxon is de grootste leverancier van datamedia en
-producten in Europa. Het relatiebeding verbiedt bovendien slechts het aanbieden van diensten of het leveren van goederen aan afnemers of cliënten van Hedera. Quantore noch Dexxon zijn als zodanig aan te merken. Daarbij komt dat het relatiebeding niet het afnemen van goederen verbiedt.
Matiging boete
Indien in rechte zou komen vast te staan dat er sprake is van overtreding door [gedaagde] van het relatiebeding, ingevolge waarvan [gedaagde] aan Hedera een boete verschuldigd is, is er aanleiding om de boete te matigen op grond van artikel 6:94 BW.
Geen onrechtmatige concurrentie
[gedaagde] was bij Hedera verantwoordelijk voor de inkoop van goederen en niet voor de afzet daarvan. Hij heeft dan ook geen enkele kennis opgedaan over de door Hedera gehanteerde prijzen. [gedaagde] heeft geen rol gespeeld bij de opbouw van het bedrijfsdebiet van Hedera en beschikt niet over bij Hedera opgedane kennis waarmee hij in staat is tot een substantiële en stelselmatige afbraak van dit debiet. De door [gedaagde] verworven kennis over de kantoorbranche dateert bovendien al uit een periode waarin hij, voordat hij bij Hedera in dienst trad, bij andere bedrijven werkzaam was.
In reconventie
De vordering van [gedaagde]
Indien in rechte komt vast te staan, dat tussen partijen een relatiebeding geldt, vordert [gedaagde]
I. opheffing van het derdenbeslag,
II. primair verklaring voor recht dat er geen geldig relatiebeding tussen Hedera en [gedaagde] is overeengekomen,
III. subsidiair vernietiging van het relatiebeding en
IV. uiterst subsidiair veroordeling van Hedera tot betaling aan [gedaagde] van een vergoeding voor de duur van de beperking van [gedaagde].
[gedaagde] voert daartoe het volgende aan.
[gedaagde] heeft zijn gehele arbeidzame leven doorgebracht in de branche waarin Hedera opereert. Hem ontbreekt de kennis en de ervaring om op een andere wijze in zijn levensonderhoud te voorzien. In verhouding tot het belang dat Hedera heeft bij de handhaving van het relatiebeding wordt [gedaagde] als kostwinner van een gezin daardoor onevenredig in zijn belang benadeeld.
Indien voor vernietiging van het relatiebeding geen grond is, is er aanleiding om Hedera te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor de duur van de beperking.
Omdat Hedera geen vordering heeft op [gedaagde], dient het derdenbeslag te worden opgeheven.
Het verweer
Hedera betwist de vordering en voert daartoe, voor zover van belang, het volgende aan. Tussen de functie van [gedaagde] als productmanager en die van hoofd inkoop bestaat geen inhoudelijk verschil. In beide functies was [gedaagde] inkoopmedewerker van dezelfde afdeling. [gedaagde] heeft, ongeacht de benaming van zijn functie, steeds dezelfde werkzaamheden verricht, waarbij hij zich vanaf dag één heeft beziggehouden met de inkoop. [gedaagde] heeft geen promotie gemaakt en heeft steeds hetzelfde salaris ontvangen.
[gedaagde] heeft samengewerkt met, maar geen leiding gegeven aan, twee andere medewerkers van de afdeling inkoop, de heren [XXX] en [YYY]. Hij is nooit lid geweest van het managementteam. Het relatiebeding is daarom niet zwaarder gaan drukken en is onverkort van toepassing gebleven. Bovendien wordt [gedaagde] door het relatiebeding niet beperkt in zijn mogelijkheden om elders werkzaam te zijn. Bij de totstandkoming van de beëindigings-overeenkomst van 31 januari 2007 heeft [gedaagde] Hedera voorgehouden in dienst te willen treden van Ahrend B.V. of Corporate Express. Hedera heeft [gedaagde] de gelegenheid willen geven om werkzaam te blijven in de kantoorbranche, omdat hij als inkoper bij een van deze bedrijven geen omzetschade aan Hedera zou kunnen berokkenen.
Omdat het relatiebeding van toepassing is en Hedera een groot belang heeft bij de handhaving daarvan, is voor vernietiging daarvan geen grond. Ook voor de toekenning van een vergoeding is geen aanleiding. Het stond en staat [gedaagde] immers vrij om in dienst te treden van Ahrend B.V. of Corporate Express, waardoor hij in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien.
In conventie en in reconventie
De beoordeling van het geschil
Beide vorderingen zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en hangen zodanig met elkaar samen, dat gezamenlijke behandeling in de rede ligt.
Op de vordering in reconventie tot opheffing van het derdenbeslag zal op de voet van artikel 94 lid 2 jº lid 3 Rv door de kantonrechter worden beslist.
Niet in geschil is dat artikel 6.1 van de arbeidsovereenkomst met de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst is komen te vervallen, zodat het hierin opgenomen concurrentie-beding niet meer tussen partijen geldt.
Bij de beoordeling of het onder artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding zodanig zwaarder is gaan drukken, dat partijen een nieuw beding hadden moeten sluiten, dient te worden vastgesteld of de functie van [gedaagde] zodanig is gewijzigd dat het concurrentiebeding een wezenlijk ruimer of inhoudelijk ander bereik heeft gekregen dan hetgeen partijen bij het aangaan van het beding in redelijkheid konden verwachten. Zou dat laatste het geval zijn, dan brengt dit immers mee dat de kans van [gedaagde] op het vinden van een andere baan op het nieuwe niveau met het daaraan verbonden hogere inkomen (veel) geringer zou zijn in vergelijking met de oude functie.
Hedera heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een wijziging van de functie van [gedaagde]. Op [gedaagde] rust ter zake de bewijslast. De door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaringen van de medewerkers [XXX] en [YYY] zijn niet voldoende om dit bewijs uit af te leiden. [gedaagde] heeft bewijs aangeboden en zal overeenkomstig dit aanbod, tot het bewijs worden toegelaten.
De kantonrechter zal de zaak naar de hierna te melden rolzitting verwijzen voor akte uitlating omtrent het bewijs van de zijde van [gedaagde], waarbij [gedaagde] ook de namen van de getuigen en de verhinderdata van hemzelf en de getuigen dient op te geven in de maanden mei, juni en juli 2008, indien [gedaagde] getuigen wenst voor te brengen.
Voorts dient de wederpartij op diezelfde rolzitting de verhinderdata van haar en haar gemachtigde voor dezelfde maanden op te geven.
Met betrekking tot het vervolg van de procedure, wordt (om proceseconomische redenen) reeds het volgende overwogen. De kantonrechter zal daarbij achtereenvolgens uitgaan van de mogelijkheid dat [gedaagde] (1) slaagt respectievelijk (2) niet slaagt in het hem opgedragen bewijs.
Ad 1. Geen geldig relatiebeding
Indien [gedaagde] slaagt in het hem opgedragen bewijs, komt de primaire grondslag aan de vordering in conventie te ontvallen en dient de subsidiaire grondslag, onrechtmatige concurrentie, te worden beoordeeld.
De vordering in reconventie tot vernietiging van het relatiebeding dan wel veroordeling van Hedera tot betaling van een vergoeding zal in dat geval worden afgewezen, omdat aan de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is voldaan.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van onrechtmatige concurrentie indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, stelselmatig en substantieel actief onder klanten met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt geworven. Vast staat dat [gedaagde] tijdens het dienstverband bij Hedera uitsluitend werkzaamheden heeft verricht aan inkoopzijde. Hedera stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] weliswaar geen contact had met klanten, maar wel weet had van de door Hedera gehanteerde verkoopprijzen en dat hij deze kennis zal gebruiken om aan klanten van Hedera artikelen onder de door Hedera gehanteerde prijs aan te bieden. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Het had op de weg van Hedera gelegen om haar stelling te onderbouwen met feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] stelselmatig en substantieel actief klanten van Hedera met een duurzaam karakter heeft benaderd of de intentie heeft dat te doen. Nu Hedera dit niet heeft gedaan en ter zake ook geen bewijs heeft aangeboden, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrrentie.
Dit brengt mee dat ook de subsidiaire grondslag de vordering in conventie niet kan dragen, zodat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
De vordering in reconventie sub I en II zullen, indien [gedaagde] slaagt in het hem opgedragen bewijs, worden toegewezen en diens vorderingen sub III en IV zullen worden afgewezen.
Ad 2. Geldig relatiebeding
Indien [gedaagde] niet slaagt in het hem opgedragen bewijs, zodat niet komt vast te staan dat er sprake is van een zodanige wijziging van de functie van [gedaagde] dat het relatiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken, komt het subsidiaire verweer van [gedaagde] aan de orde.
Als reactie op het verweer van [gedaagde] heeft Hedera (onder meer) betoogd dat het feit dat Meerkantoor wordt genoemd op de website van Quantore ertoe zal leiden dat de klanten van Hedera bij het raadplegen van die website (op zeker moment) zullen uitkomen bij Meerkantoor. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat het volstrekt irreëel is te veronderstellen dat de vermelding van Meerkantoor op de website van Quantore zal leiden tot een afname van klanten bij Hedera. Meerkantoor, zo voert [gedaagde] aan, is een van de 85 bedrijven in hetzelfde postcodegebied die op de website van Quantore te vinden zijn en staat daarin op de 77e plaats. Daarbij komt, aldus [gedaagde], dat Quantore voor de berekening van haar inkoopprijzen gebruik maakt van een staffelsysteem, waarin Hedera een veel gunstiger plaats inneemt dat Meerkantoor, in die zin dat zij aan Hedera veel lagere prijzen berekent dan aan Meerkantoor.
Dit verweer kan [gedaagde] niet baten. Er moet van worden uitgegaan dat alle op de website van Quantore vermelde bedrijven als elkaars concurrenten kunnen worden beschouwd. Ook Hedera kan daartoe worden gerekend. De enkele omstandigheid dat Meerkantoor op een minder hoge plaats op de lijst van Quantore staat dan Hedera noch het feit dat Quantore aan Meerkantoor een hogere inkoopprijs berekent dan aan Hedera, doet daaraan af. Vast staat dat Meerkantoor door haar plaatsing op de website van Quantore als potentiële concurrent van Hedera heeft te gelden, omdat het de klanten van Hedera vrijstaat om zich tot een nieuwe leverancier te wenden. Daarmee overtreedt [gedaagde] het onder artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding ingevolge waarvan het hem verboden is om binnen twee jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Hedera goederen te leveren aan cliënten van Hedera.
Het voorgaande leidt er eveneens toe dat de vorderingen in reconventie sub I en II (de opheffing van het derdenbeslag en de verklaring voor recht) zullen worden afgewezen.
Hiermee komt het verzoek van [gedaagde] tot matiging van de boete aan de orde. Hedera heeft betoogd dat voor matiging geen aanleiding is omdat [gedaagde] doelbewust heeft gehandeld door korte tijd na de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst, een nieuwe onderneming, die geheel gekopieerd is van die van Hedera, op te zetten met door hem bij Hedera opgedane kennis en kunde. Daarmee heeft [gedaagde] volgens Hedera het relatiebeding willens en wetens geschonden. Bovendien heeft [gedaagde], zo betoogt Hedera, in strijd met hetgeen partijen in de beëindigingsovereenkomst hebben vastgelegd, zich niet gehouden aan de afspraak zich in het algemeen te onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen Hedera en haar klanten negatief zou kunnen beïnvloeden.
[gedaagde] heeft als reactie op hetgeen Hedera heeft gesteld, zijn verzoek gehandhaafd.
De enkele overtreding van het concurrentiebeding brengt mee dat [gedaagde] de overeengekomen boete verschuldigd is geworden. Het in een concurrentiebeding opgenomen boetebeding heeft immers zowel als doel te voorkomen dat het beding overtreden wordt, als fixatie van de schadevergoeding van de werkgever bij overtreding van het beding. De bevoegdheid tot matiging dient door de kantonrechter terughoudend te worden gehanteerd. Slechts indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist, is matiging toegestaan. Daarbij dient gelet te worden op de concrete omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de kantonrechter doen zich hier geen omstandigheden voor die tot matiging aanleiding zouden kunnen geven.
Bij de beoordeling van de vorderingen in reconventie sub III en IV dient het belang dat [gedaagde] heeft bij de vernietiging van het concurrentiebeding te worden afgewogen tegen het belang van Hedera bij de handhaving daarvan. Hedera heeft betoogd dat voor vernietiging van het relatiebeding noch voor het toekennen aan [gedaagde] van een vergoeding gronden zijn, nu het relatiebeding [gedaagde] niet beperkt in zijn mogelijkheden om na zijn dienstverband met Hedera elders werkzaam te zijn.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het relatiebeding moet worden vernietigd omdat het hem beperkt in zijn recht om werkzaam te zijn op een wijze die hem goed dunkt, namelijk door middel van het runnen van een eigen bedrijf.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn betoog. De enkele wens van [gedaagde] om een eigen bedrijf te voeren, kan niet in de weg staan van het te respecteren belang van Hedera om zich de eerste twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te beschermen tegen de mogelijke concurrentie door [gedaagde]. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] door het relatiebeding ernstig nadeel ondervindt in het verwerven van een passende werkkring elders, dient de belangenafweging in het voordeel van Hedera uit te vallen.
Het voorgaande brengt tevens mee dat voor toekenning van een vergoeding geen aanleiding is.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie en in reconventie
- laat [gedaagde] toe te bewijzen dat zijn functie bij Hedera gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst zo ingrijpend is veranderd, dat daardoor het in artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie/relatiebeding tussen partijen aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 april 2008 te 11.30 uur voor akte uitlating partijen als hiervoor bedoeld;
- bepaalt dat, indien [gedaagde] aangeeft getuigen voor te willen brengen, op diezelfde rolzitting een datum voor een buitengewone zitting voor de bewijslevering zal worden vastgesteld;
- bepaalt dat ter rolle geen uitstel zal worden verleend;
- bepaalt dat, nadat de dag en tijdstip van de zitting voor de bewijslevering is vastgesteld, een verzoek om uitstel van de terechtzitting alleen in behandeling wordt genomen, als verzoeker het standpunt van de tegenpartij bekend maakt en de verhinderdata van beide partijen, hun eventuele gemachtigden en de getuigen opgeeft. Dit verzoek dient uiterlijk een week voor de vastgestelde zittingsdatum op de griffie te zijn ingediend;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.