Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1784

Datum uitspraak2009-04-17
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2827 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldoende zorgvuldig onderzoek. Voldoende duidelijk gemotiveerd waarom appellant de aan hem voorgehouden functies kan vervullen.


Uitspraak

07/2827 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 april 2007, 06/2614 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M. Sieben, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009. Zoals aangekondigd, is appellant niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen J.L. Gerritsen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is op 30 april 2003 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Op 12 maart 2004 heeft hij zijn werk als metaalbewerker gedurende 40 uur per week gestaakt in verband met nek- en hoofdpijnklachten. Nadien heeft hij zijn werk gedeeltelijk hervat en wel voor 25 uur per week (5 uur per dag). Op 26 maart 2006 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. 1.2. Bij besluit van 6 juli 2006 heeft het Uwv geweigerd appellant ingaande 3 juli 2006 een WIA-uitkering toe te kennen. Aan dit besluit liggen ten grondslag een verzekeringsgeneeskundig rapport van 16 mei 2006, een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 mei 2006 en een arbeidskundig rapport van 22 juni 2006. Blijkens deze stukken is appellant beperkt geacht met betrekking tot het gebruik van zijn nek. Verder is aangenomen dat appellant aangewezen is op werk dat niet te veel vraagt van zijn concentratie, zeker niet gedurende de tweede helft van een werkdag. Appellant is ongeschikt geacht voor zijn eigen werk in verband met de in dat werk voorkomende langdurige statische belasting en omdat dat werk een zekere mate van concentratie vergt. Wel is appellant in staat geacht om fulltime andere functies te vervullen, waarmee hij een zodanig inkomen kan verwerven dat zijn verlies aan verdienvermogen minder dan 35% bedraagt. 1.3. Bij besluit van 27 oktober 2006 heeft het Uwv onder verwijzing naar een rapport van een bezwaarverzekeringsarts en een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2006 ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie en lichamelijk onderzoek van appellant gerapporteerd dat er geen medische argumenten zijn aan te wijzen om de bij de FML van 16 mei 2006 vastgestelde belastbaarheid van appellant te wijzigen. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts acht geslagen op informatie van een revalidatiearts, van de bedrijfsarts en van een door appellant in bezwaar ingeschakelde medisch adviseur. Evenals de verzekeringsarts heeft de bezwaarverzekeringsarts geen grond gezien om ook nog een urenbeperking te stellen. De bezwaararbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat appellant voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is te beschouwen. In een bijlage bij zijn rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige de in de resultaten functiebeoordeling voorkomende signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) van een toelichting voorzien. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 27 oktober 2006 ongegrond verklaard. 2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag van dit besluit geoordeeld dat er sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek en dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op toereikende wijze zijn onderbouwd. Met betrekking tot het beroep van appellant op informatie van zijn revalidatiearts heeft de rechtbank overwogen dat deze informatie ziet op de onwenselijkheid om het eigen werk voor meer dan 5 uur per werkdag te verrichten. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat appellant functies waarbij volledig met zijn beperkingen wordt rekening gehouden, niet fulltime zou kunnen vervullen. 2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 27 oktober 2006 heeft de rechtbank overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML, in de bijlage bij het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige, zoals nader toegelicht in een brief van 30 januari 2007, voldoende duidelijk is gemotiveerd waarom appellant de aan hem voorgehouden functies kan vervullen. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat een onjuiste reductiefactor is toegepast. Echter, toepassing van de juiste reductiefactor leidt niet tot een mate van arbeidongeschiktheid van 35% of meer. 3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Daarbij is in hoofdzaak een urenbeperking bepleit op de grond dat de belasting in de geduide functies niet wezenlijk verschilt van de belasting in het eigen werk. Hierbij heeft hij gewezen op overgelegde brieven van zijn revalidatiearts, een neurologische expertise van 18 juni 2007 en op een op zijn verzoek uitgebracht arbeidskundig rapport van 1 augustus 2007, aangevuld bij brief van 13 maart 2008. 4.1. De Raad heeft in het door appellant in hoger beroep aangevoerde en in de door hem overgelegde stukken geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich verenigen met de door de rechtbank gebezigde overwegingen en voegt daaraan nog het volgende toe. 4.2. Met betrekking tot de door appellant ingebrachte informatie van zijn revalidatiearts overweegt de Raad dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de door deze arts gestelde urenbeperking ziet op het eigen werk van appellant. Dit geldt ook voor de in het door appellant ingebrachte expertiserapport gestelde over zijn arbeidsmogelijkheden. Met betrekking tot dit rapport overweegt de Raad voorts dat hij zich kan vinden in hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in een reactie van 31 juli 2007 heeft gesteld, namelijk dat behalve hypertone nekspieren en een licht beperkte nekbeweeglijkheid er zeker geen ernstige afwijkingen of beperkingen zijn vastgesteld. 4.3. Met betrekking tot het door appellant ingebrachte arbeidskundig rapport overweegt de Raad dat in dit rapport de geduide functies zijn beoordeeld in het licht van de in het eigen werk van appellant voorkomende belasting. Voor het antwoord op de vraag of appellant de geduide functies kan vervullen is niet zijn eigen werk maatgevend. Het referentiekader wordt gevormd door de FML van 16 mei 2006, die door de Raad met de rechtbank niet voor onjuist wordt gehouden. Uitgaande van deze FML heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat voldoende inzichtelijk is toegelicht dat appellant de geduide functies kan vervullen. 4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009. (get.) G. van der Wiel. (get.) J.M. Tason Avila. TM