Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1793

Datum uitspraak2009-04-09
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers609597
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Werkgeefster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische redenen en op grond van het feit dat werkneemster onvoldoende zou functioneren omdat zij haar targets niet zou halen. Deze gronden zijn onvoldoende komen vast te staan. De vervolgens eenzijdig door de werkgeefster aangehaalde ontbindingsgrond, waarbij zij zich erop beroept dat er een verstoorde relatie zou zijn ontstaan tussen partijen, leidt evenmin tot ontbinding nu werkneemster geen verwijt treft en mogelijkheden aanwezig acht de arbeidsrelatie voort te zetten.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch Zaaknummer : 609597 EJ verz. : 09/948 Uitspraak : 9 april 2009 in de zaak van: de besloten vennootschap P & E PEOPLE B.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, verzoekster, gemachtigde: mw. mr. C. Staudt-Bos, advocaat te Eindhoven, t e g e n : [verweerster], wonende te Amsterdam, verweerster, gemachtigde: mr. J.H.H.Baljet, advocaat te Amsterdam. 1. De procedure Het op 25 februari 2009 ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch, ingekomen verzoekschrift strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, welke in het vervolg zullen worden aangeduid als “[verzoekster]” en “[verweerster]”. Zijdens [verweerster] is een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2009, bij welke gelegenheid partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun gemachtigden. Na gevoerd debat is de beschikking bepaald op heden. 2. Inleiding 2.1. Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. [verweerster] is sedert 1 januari 2007 in dienst van [verzoekster], laatstelijk als accountmanager tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld en andere toeslagen) van € 5.400,-- bruto per maand. [verweerster] is thans 60 jaar oud. 3. De beoordeling 3.1.Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met een van de opzegverboden van artikel 7:647, 648, 670 en 670a BW of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. 3.2. [verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens gewichtige redenen, zijnde een verandering van omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd dient te eindigen. [verzoekster] is de mening toegedaan dat de arbeidsovereenkomst niet kan voortduren nu sprake is van bedrijfseconomische redenen gecombineerd met het feit dat [verweerster] niet de door haar gewenste omzet heeft weten te realiseren. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] dit nog nader toegelicht, waar zij verklaart dat er in feite sprake is van twee afzonderlijke gronden en dat er eveneens zou zijn overgegaan tot het indienen van een ontbindingsverzoek indien er geen sprake was van bedrijfseconomische gronden. 3.3 Voor wat betreft de aangevoerde grond “bedrijfseconomische omstandigheden” voert [verzoekster] ondermeer aan: “Het CBS geeft dan ook in de Monitor uitzendbranche derde kwartaal aan dat voor dit moment een einde is gekomen aan de lange periode waarin de uitzendbedrijven binnen de zakelijke diensten domineerden met bijzondere hoge omzetgroeicijfers. De cijfers over het vierde kwartaal zijn nog niet gepubliceerd door het CBS maar de verwachtingen voor het vierde kwartaal waren niet goed”, en verder: “Ook de overkoepelende brancheorganisatie voor uitzendbureaus gespecialiseerd in werknemers uit het voormalige Oostblok, de Vereniging Internationale Arbeidsbemiddelaars (VIA), constateert dat de markt dalende is. [verzoekster] is een lid van de VIA en de directeur van de VIA heeft ook geconstateerd dat het aantal mensen dat bij de VIA is aangesloten in een paar maanden tijd met 10 % is teruggelopen. Ook de Poolse ambassade in Den Haag bevestigt dat steeds minder Polen te werk worden gesteld. De verwachting is dat het aantal Polen dat vertrekt in de loop van 2009 nog zal toenemen”, en tenslotte: “Ook [verzoekster] is geconfronteerd met de daling zoals hierboven omschreven. Zo heeft [verzoekster] moeten constateren dat over het jaar 2008 haar brutomarge is afgenomen met 40 % terwijl de indirecte kosten zijn toegenomen met 17 %...........[verzoekster] heeft in de afgelopen periode ongeveer 300 uitzendkrachten reeds naar huis moeten sturen en de verwachting van [verzoekster] is dat deze ontwikkelingen zich in 2009 verder zullen laten zien en de verwachting is niet dat dit op korte termijn ten positieve zal wijzigen.” 3.4 [verweerster] voert aan dat het hierbij opmerkelijk is dat [verzoekster] haar stellingen niet of nauwelijks met financiële gegevens heeft onderbouwd. Zo is er geen onafhankelijke accountantsverklaring in het geding gebracht, waaruit de slechte bedrijfseconomische situatie van [verzoekster] zou blijken. De reactie hierop van [verzoekster] is dat [verweerster] tegen beter weten in blijft ontkennen dat er sprake is van een rampzalige daling in het marksegment waarin [verzoekster] zich bevindt. Dat is echter niet waar het om gaat. Ook [verweerster] zal niet ontkennen dat het in de branche waarin [verzoekster] zich bevindt na jarenlange stijgingen van omzetten nu een aanzienlijke daling is gekomen. De recessie heeft met name in de uitzendbranche tot grote terugval in de omzetten geleid. Echter, voor het onderhavige ontbindingsverzoek is van belang om vast te stellen of de situatie voor [verzoekster] zo ernstig is dat er een ingrijpende reorganisatie nodig is, waarbij banen dienen te verdwijnen. Zulks is echter op geen, althans onvoldoende wijze aangetoond. Daarbij acht de kantonrechter mede van belang dat [verzoekster] zegt dat de functie van [verweerster] is komen te vervallen, door daaraan echter meteen toe te voegen dat het volledige takenpakket van [verweerster] is blijven bestaan, welk pakket thans wordt vervuld door de inmiddels voormalig directeur en thans benoemde commerciële directeur, mevrouw [x]. Kortom, [verzoekster] heeft niet in rechte aangetoond dat de functie van [verweerster] op bedrijfseconomische gronden is komen te vervallen, althans dat de bedrijfseconomische omstandigheden nopen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster]. 3.5 De tweede –afzonderlijke- grondslag van het ontbindingsverzoek is gelegen in de omstandigheid dat [verweerster] de met haar afgesproken targets niet weet te behalen. Daarbij voert [verzoekster] aan: “Ondanks het feit dat het jaar 2007 nog een goed jaar is geweest voor de uitzendbranche en ook voor [verzoekster], heeft [verweerster] haar target in 2007 bij lange na niet gehaald”, en verder: “De looptijd van de ‘target’ regeling is een kalenderjaar welke stilzwijgend wordt verlengd met een nieuw kalenderjaar. De regeling is derhalve tevens van toepassing over het jaar 2008 van 1 januari tot 31 december. Voorts is gebudgetteerd op een groei van 40 %. Helaas heeft [verzoekster] moeten constateren dat ook in dit jaar [verweerster] de doelstellingen zoals vermeld in de targetregeling wederom niet heeft behaald”. Nog los van de vraag of de afgesproken targets nu wel of niet zijn gehaald –partijen verschillen daarover deels van mening- acht de kantonrechter het in het kader van het onderliggende geschil van belang om te oordelen of het al dan niet behalen van die targets een gevolg is van een onvoldoende functioneren van [verweerster]. Echter, als men het emailbericht van de toenmalige directrice mevrouw [x] aan [verweerster] van 19 juli 2008 beziet, komt men tot een geheel ander oordeel. In die email verklaart mevrouw [x] tot herhalens toe: “Nogmaals: je bent als geen ander in staat om acquisitie te doen en daar ben je waanzinnig goed in”. Nu genoemde acquisitie en de aangehaalde targets nauw met elkaar verbonden zijn, kan in dat kader zeker niet van een onvoldoende functioneren worden gesproken. Dat eind 2008, toen de recessie daadwerkelijk in alle omvang was uitgebroken, de teruggang in omzet nog scherper aan het licht kwam, kan in ieder geval niet of nauwelijks aan de inzet of kwaliteiten van [verweerster] worden verweten. 3.6 Hoewel zulks niet als een daadwerkelijke grond voor het ontbindingsverzoek is aangevoerd, maakt [verzoekster] nog melding van het door [verweerster] zich ten onrechte bemoeien met activiteiten anders dan acquisitie. [verweerster] maakt daaromtrent terecht de opmerking dat bepaalde klantaspecten een direct voortvloeisel zijn uit een deugdelijke acquisitie. Zo valt onder de functie van manager key accounts ook het hoofdstuk relatiebeheer. Middels het periodiek bezoeken en contact onderhouden met bestaande key accounts worden bijvoorbeeld klachten van klanten in eerste instantie aan de accountmanager doorgespeeld. Wellicht dat [verweerster] daarbij in sommige gevallen teveel heeft getracht om die klachten zelf te verhelpen, doch van een doelbewust bemoeien met andermans taken is de kantonrechter daarbij niet gebleken. Voorts heeft [verweerster] bij de mondelinge behandeling gesteld dat zij zich op dit punt zal schikken naar haar leidinggevende. Wanneer de operationele zaken door anderen worden opgepakt en wordt afgesproken dat ze niet (meer) tot haar taak behoren, zal zij zich daarnaar voegen. 3.7 Samenvattend komt de kantonrechter aldus tot haar oordeel dat de aangevoerde gronden voor het ontbindingsverzoek niet, althans onvoldoende in rechte zijn komen vast te staan. Voor zover [verzoekster] nog aanhaalt dat er inmiddels een verstoorde relatie tussen partijen is ontstaan, dient deze verstoring geheel aan [verzoekster] te worden verweten. Dit kan, nu [verweerster] nog steeds mogelijkheden ziet in een vruchtbare voortzetting van het dienstverband, billijkheidshalve niet leiden tot een toewijzing van de gevraagde ontbinding. Het verzoek zal mitsdien worden afgewezen met een verwijzing van [verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure. 4. De beslissing De kantonrechter: Wijst het ontbindingsverzoek af. Verwijst [verzoekster] in de kosten van de procedure aan de zijde van [verweerster] tot aan deze uitspraak begroot op € 600,-- als bijdrage in het salaris (niet met b.t.w. belast) van de gemachtigde van [verweerster]. Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2009 door mr. M.H.Kobussen, kantonrechter te 's-Hertogenbosch, in tegenwoordigheid van de griffier. Zaaknummer: 609597 blad 4 beschikking