Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1811

Datum uitspraak2009-03-31
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5249 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heeft betrokkene nog procesbelang nu de waarschuwing inmiddels is uitgewerkt ?


Uitspraak

07/5249 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 juli 2007, 07/35 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College) Datum uitspraak: 31 maart 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. W.Chr. de Roos, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 februari 2009, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante ontvangt sinds 29 augustus 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het College aan appellante de maatregel van verlaging van de bijstand met 40% met ingang van 1 februari 2006 voor de duur van één maand opgelegd. Aan deze maatregel heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante niet binnen de gestelde termijn de informatie heeft verstrekt die van belang is voor de verlening van bijstand en dat zij in de periode voorafgaand aan de bijstandsperiode onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond. Bij besluit van 5 december 2006, verzonden op 7 december 2006, heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2006 gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat een waarschuwing wordt opgelegd omdat appellante ten tijde van de aanvraag van bijstand niet alle bankrekeningen heeft opgegeven. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de in geding zijnde waarschuwing niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante thans nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. In dit verband is het volgende van belang. 4.2. Artikel 13, tweede lid, van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Groningen (hierna: Maatregelenverordening) bepaalt dat, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17 van de WWB niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing ter zake van het verwijtbaar niet nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen van de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. 4.3. De Raad stelt vast dat sedert het op 7 december 2006 verzonden besluit waarbij het College appellante een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven, inmiddels meer dan twaalf maanden zijn verstreken. Dit betekent dat, gelet op de periode van twaalf maanden als genoemd in artikel 13, tweede lid, van de Maatregelenverordening, de gegeven waarschuwing niet meer tot voor appellante nadelige gevolgen kan leiden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat thans overigens nog een procesbelang aanwezig is bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 5 december 2006. 4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2009. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) B.E. Giesen. RB