
Jurisprudentie
BI1821
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803860/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803860/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BioEnergy-Maasland B.V. (hierna: BioEnergy-Maasland) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een co-vergistingsinstallatie, gelegen aan de Parallelstraat 3 te Oijen. Dit besluit is op 6 mei 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200803860/1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BioEnergy-Maasland B.V. (hierna: BioEnergy-Maasland) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een co-vergistingsinstallatie, gelegen aan de Parallelstraat 3 te Oijen. Dit besluit is op 6 mei 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten], BioEnergy-Maasland en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2009, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door M. van Dam-Benders, werkzaam bij de provincie, en ing. S.M. Hessing, zijn verschenen. Voorts is BioEnergy-Maasland, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en J.H.M. van Schijndel, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Het college en BioEnergy-Maasland stellen zich op het standpunt dat [appellanten] vanwege de afstand van hun woning tot de inrichting niet zijn aan te merken als belanghebbende. Volgens het college blijkt dit onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2007 in zaak nr. 200606022/1. In deze uitspraak werd het beroep tegen het verlenen van een milieuvergunning voor onder meer een biomassavergistingsinstallatie niet-ontvankelijk verklaard voor zover het was ingesteld door personen die op een afstand van 560 meter of meer van die installatie woonachtig waren. Geoordeeld werd dat het gelet op de afstand en op de aard van de inrichting niet aannemelijk was dat ter plaatse van de woningen van deze personen milieugevolgen van de inrichting konden worden ondervonden.
De Afdeling heeft in hetgeen door het college en BioEnergy-Maasland naar voren is gebracht aanleiding gezien om voor de behandeling van dit beroep nader onderzoek te verrichten naar de belanghebbendheid van [appellanten].
2.3. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor een inrichting wordt verleend, kunnen omwonenden slechts als belanghebbende worden aangemerkt, wanneer ter plaatse van hun woning gevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden.
2.4. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellanten] wonen op een afstand van ongeveer 700 meter van de vergistingsinstallatie waarvoor vergunning is verleend. Gelet op deze afstand en op de aard en omvang van deze inrichting, is niet aannemelijk dat ter plaatse van de woning van [appellanten] gevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. [appellanten] zijn daarom niet aan te merken als belanghebbenden, zodat zij thans in het door hen ingestelde beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
262-578.