Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1823

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805853/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 februari 2006, verzonden op 13 februari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van drie sleufsilo's op het perceel [locatie] te Boxtel.


Uitspraak

200805853/1. Datum uitspraak: 22 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juni 2008 in zaak nr. 07/856 in het geding tussen: [wederpartij] en het college van burgemeester en wethouders van Boxtel. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 februari 2006, verzonden op 13 februari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van drie sleufsilo's op het perceel [locatie] te Boxtel. Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 juni 2008, verzonden op 18 juni 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2006 vernietigd en verstaan dat de gevraagde bouwvergunning van rechtswege geacht moet worden te zijn verleend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2008, hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [wederpartij] exploiteert een varkenshouderij op het perceel [locatie] te Boxtel (hierna: het perceel). Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" rusten op het perceel van [wederpartij] twee bestemmingen. Op een gedeelte rust de bestemming "Agrarische gebieden -A-" met nadere aanduiding "agrarisch bedrijfscentrum II", welk gedeelte behoort tot de Agrarische Hoofdstructuur (hierna: AHS). Op het perceelsgedeelte waarop [wederpartij] de drie sleufsilo's wenst te bouwen rust de bestemming "Agrarische gebieden met natuurontwikkelingspotenties -Ano-". Dit gedeelte behoort tot de Groene Hoofdstructuur (GHS). Het bouwplan is geprojecteerd buiten de grenzen van het op plankaart 2 aangeduide "agrarisch bedrijfscentrum II". 2.2. Ingevolge artikel I.1 (Begripsbepalingen), lid A, onder a2, van Hoofdstuk I (Algemene en technische bepalingen) van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bedrijfscentrum verstaan een op plankaart 2 gegeven aanduiding ten behoeve van de bepaling van een nadere situering van agrarische bebouwing. Ingevolge artikel II.6, (Agrarische gebieden met natuurontwikkelingspotenties -Ano-), lid A (Bestemmingsbepalingen), onder I (Doeleindenomschrijving), sub 1, van Hoofdstuk II (Regeling bestaande situatie) voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart 2 als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de ontwikkeling van duurzame landbouw; versterking en/of ontwikkeling van de natuurwaarde; de agrarische bedrijfsvoering op bestaande (op plankaart 2 aangegeven) agrarische bedrijfscentra. Ingevolge artikel II.6, lid B (Bebouwingsbepalingen), onder I, van Hoofdstuk II mogen op de in lid A I, onder 1, bedoelde gronden uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bedoelde bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1,50 m mag bedragen. Ingevolge artikel II.15, (Agrarische bedrijfscentra), lid A (Bestemmingsbepalingen), onder I (Doeleindenomschrijving), sub 1, van Hoofdstuk II, zijn de op de plankaart 2 als zodanig aangegeven gronden bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen. Ingevolge artikel II.15, lid A, onder II (Beschrijving in hoofdlijnen),van Hoofdstuk II, voor zover thans van belang, dient ook voor wat betreft de voorzieningen, niet zijnde gebouwen, zoals sleufsilo's, erf- en terreinverhardingen, mestbassins, voorzieningen ten behoeve van de buitenopslag, voor wat betreft de plaatsing te worden uitgegaan van het concentratiebeginsel, waarbij de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen het agrarisch bedrijfscentrum. In voorkomende gevallen kan, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is, medewerking worden verleend aan verandering van de vorm van agrarische bedrijfscentra of aan beperkte uitbreidingen van de agrarische bedrijfscentra. In het kader van het concentratiebeginsel kunnen echter ook nadere eisen worden gesteld aan de situering van binnen het agrarisch bedrijfscentrum te realiseren voorzieningen en bouwwerken. Ingevolge artikel II.15, lid B (Bebouwingsbepalingen), onder I, aanhef en sub b, van Hoofdstuk II, voor zover thans van belang, mogen op de in lid A, onder I, bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd met dien verstande dat gebouwen, geen kassen zijnde, uitsluitend mogen worden opgericht ter plaatse van het op de plankaart 2 aangegeven bedrijfscentrum, waarbij de volgende bepalingen gelden: 1. GHS: a. bestemming -AN-: (…) b. bestemming -An-/-Ano-: - voor zover op plankaart 2 een "agrarische bedrijfscentrum I" is aangegeven de gebouwen dienen te worden opgericht binnen het aangegeven bedrijfscentrum de bestaande grondoppervlakte van de gebouwen mag met ten hoogste 10% worden uitgebreid; - voor zover op plankaart 2 een "agrarisch bedrijfscentrum II" is aangegeven de gebouwen dienen te worden opgericht binnen of aansluitend op het op de kaart aangegeven bedrijfscentrum II; waarbij voor zover de gebouwen niet passen binnen het op de kaart aangegeven bedrijfscentrum, een situering dient te worden aangehouden, welke aansluit op de op de plankaart aangegeven "uitbreidingsrichting", de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen ten hoogste 6000 m² bedragen; 2. AHS (gebiedsbestemming -A-): - mag bij de op de plankaart 2 aangegeven bedrijfscentrum II de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen ten hoogste 6000 m² bedragen; de gebouwen dienen te worden opgericht binnen of aansluitend op de op de kaart aangegeven agrarische bedrijfscentrum II, waarbij voor zover de gebouwen niet passen binnen het op de kaart aangegeven bedrijfscentrum, een situering dient te worden aangehouden, welke aansluit op de op de plankaart aangegeven "uitbreidingsrichting". 2.3. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit artikel II.15 van de planvoorschriften volgt dat plaatsing van de sleufsilo's buiten de als "agrarisch bedrijfscentrum" aangeduide gronden pas mogelijk is indien daarbinnen geen bouwmogelijkheden meer zijn. Van de opgenomen uitbreidingsrichting buiten de zogeheten zachte bebouwingsgrens kan alleen gebruik worden gemaakt indien het "agrarisch bedrijfscentrum" volgebouwd is. Omdat er binnen het "agrarisch bedrijfscentrum" nog bouwmogelijkheden zijn, is het bouwplan volgens het college in strijd met het bestemmingsplan. 2.4. Het betoog slaagt. Het bouwplan voorziet in de bouw van drie sleufsilo's, die moeten worden aangemerkt als bouwwerken geen gebouwen zijnde. Nu in artikel II.15, lid B, onder I, sub b, van de planvoorschriften uitsluitend beperkingen zijn gesteld voor het bouwen van gebouwen, geen kassen zijnde, kan dit voorschrift niet aan het verlenen van een bouwvergunning in de weg staan. De rechtstreekse bouwmogelijkheden voor sleufsilo's zijn omschreven en beperkt in de in artikel II.15, lid A, onder II, vervatte beschrijving in hoofdlijnen. Nu in artikel II.15, lid A, onder II, uitdrukkelijk is bepaald dat onder meer sleufsilo's dienen te worden gerealiseerd binnen het "agrarisch bedrijfscentrum", met als uitgangspunt daarbij dat bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid, moet worden vastgesteld dat deze bepaling voldoende concreet is om als toetsingskader te dienen voor bouwaanvragen. Het bouwplan is in strijd met deze bepaling. Gelet hierop is geen bouwvergunning van rechtswege verleend. 2.5. Nu de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan de bespreking van de door [wederpartij] in beroep aangevoerde grond dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, zal de Afdeling deze grond alsnog beoordelen. 2.6. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen. 2.7. Het college heeft geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen omdat er, los van de eigendomsverhoudingen, binnen het op de plankaart als zodanig aangeduide "agrarisch bedrijfscentrum" nog bouwmogelijkheden zijn. Daarmee heeft het college aangesloten bij de bouwmogelijkheden voor de ingevolge Hoofdstuk II van het bestemmingsplan rechtstreeks toegelaten gebouwen. Dit uitgangspunt voor de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid is niet onredelijk. Gelet hierop kon het college in redelijkheid de eis stellen dat het "agrarisch bedrijfscentrum" eerst wordt volgebouwd, omdat dat in overeenstemming is met de systematiek van het bestemmingsplan. 2.8. Aan het feit dat op het deel van het "agrarisch bedrijfscentrum" waarover [wederpartij] beschikt, geen ruimte meer is voor bebouwing en dat het resterende deel niet zijn eigendom is, heeft het college geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen. De verwerving van slechts een deel van een volwaardig "agrarisch bedrijfscentrum" dient voor rekening en risico van [wederpartij] te blijven. Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privaatrechtelijke belemmeringen er niet toe nopen om in afwijking van het beleid vrijstelling te verlenen. 2.9. Voor zover [wederpartij] ter zitting heeft betoogd dat sprake is van willekeur omdat het college op het perceel Nergena 6A wel vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwblok, slaagt dit niet. Het college heeft ter zitting onbetwist gesteld dat het geen vergelijkbare gevallen betreft omdat, anders dan op het perceel Nergena 6A, op het onderhavige perceel de bestemming "Agrarische gebieden met natuurontwikkelingspotenties" rust. 2.10. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. 2.11. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2006 van het college alsnog ongegrond verklaren. 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juni 2008 in zaak nr. 07/856; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009 17-604.