Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1824

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805887/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) aan [wederpartij] een vergunning verleend op grond van de Brandbeveiligingsverordening (hierna: Bbv) voor het ten behoeve van themamarkten op nader aangeduide zaterdagen in gebruik hebben of het in gebruik houden van de inrichting "Schelpenpad, Schelpenpad algemeen" te Haarlem.


Uitspraak

200805887/1/H3. Datum uitspraak: 22 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2008 in zaak nr. 07/8546 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) aan [wederpartij] een vergunning verleend op grond van de Brandbeveiligingsverordening (hierna: Bbv) voor het ten behoeve van themamarkten op nader aangeduide zaterdagen in gebruik hebben of het in gebruik houden van de inrichting "Schelpenpad, Schelpenpad algemeen" te Haarlem. Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 juni 2008, verzonden op 23 juni 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 oktober 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2008. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, werkzaam bij de gemeente en A.A.C. de Lange, werkzaam bij de Veiligheidsregio Kennemerland, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 12 van de Brandweerwet 1985 stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt (brandbeveiligingsverordening), voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. Ingevolge artikel 1 van de Bbv wordt onder inrichting verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats. Ingevolge 3, eerste lid, aanhef en onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn. 2.2. Bij brief van 22 november 2006 heeft het college aan [wederpartij] te kennen gegeven dat voor de door haar te organiseren themamarkt aan het Schelpenpad een vergunning ingevolge de Bbv dient te worden aangevraagd. [wederpartij] heeft op 2 maart 2007 een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van de Bbv. Op het aanvraagformulier heeft zij aangetekend dat de door haar te organiseren themamarkt geen inrichting is en niet vergunningplichtig is op grond van de Bbv. In het besluit op bezwaar van 23 oktober 2007 heeft het college overwogen dat de door [wederpartij] georganiseerde themamarkt wordt gehouden op een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats en dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat op deze markt meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn. Volgens het college is de themamarkt aan te merken als inrichting en is voor het in gebruik hebben van deze inrichting op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Bbv een vergunning vereist. 2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de themamarkt op het Schelpenpad geen inrichting is in de zin van artikel 1 van de Bbv, zodat voor het houden van de themamarkt geen vergunning is vereist op grond van de Bbv. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [wederpartij] georganiseerde themamarkt geen inrichting is in de zin van artikel 1 van de Bbv en om die reden niet vergunningplichtig is op grond van artikel 3 van de Bbv. 2.3.1. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [wederpartij] georganiseerde themamarkt aan het Schelpenpad als inrichting moet worden aangemerkt in de zin van artikel 1 van de Bbv. Redengevend voor dat oordeel is dat de themamarkt wordt georganiseerd op een specifiek voor het publiek toegankelijk voetpad, namelijk het Schelpenpad. Het gedeelte van het Schelpenpad waar de themamarkt plaatsvindt, onderscheidt zich van de rest van het voetpad en van andere voor het publiek toegankelijke wegen en paden. De plaatsing van de marktkramen aan weerszijden van het pad vormt in dit verband, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende afbakening om de themamarkt als ruimtelijk begrensde plaats in de zin van artikel 1 van de Bbv te kunnen beschouwen. Dat de themamarkt aan het begin en het einde ervan, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet is afgebakend en haar functie als voetpad niet verliest, maakt dat niet anders. Een andere interpretatie zou bovendien met zich brengen dat de vergunningplicht in dit geval afhankelijk zou worden gesteld van de keuze van [wederpartij] om al dan niet hekwerken te plaatsen, hetgeen niet overeenstemt met het doel en de functie van de vergunningplicht neergelegd in de Bbv. Het is voor een ieder zichtbaar waar de themamarkt als georganiseerd door [wederpartij] begint en waar deze eindigt. De themamarkt als zodanig vormt de ruimtelijk begrensde plaats als bedoeld in artikel 1 van de Bbv. Dat, zoals [wederpartij] stelt, de themamarkt in de openbare ruimte plaatsvindt, leidt niet tot een andere conclusie omdat dit, gelet op artikel 1 van de Bbv, niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of de themamarkt als inrichting kan worden aangemerkt. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 23 oktober 2007 beoordelen, voor zover dit bespreking behoeft. 2.5. [wederpartij] betoogt dat op de door haar georganiseerde themamarkt minder dan vijftig handelaren aanwezig zijn, aangezien het merendeel van de handelaren achter twee of meer kramen staat en daarom in de inrichting minder dan vijftig personen aanwezig zijn. 2.5.1. Dit betoog slaagt niet. [wederpartij] heeft op het aanvraagformulier van 2 maart 2007 vermeld dat bij normaal gebruik van de inrichting ongeveer 225 personen gelijktijdig aanwezig zullen zijn. Gelet hierop heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat op de themamarkt meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn. Hierbij is van belang dat de term "personen" als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Bbv niet alleen ziet op de handelaren, maar ook op de bezoekers van de themamarkt. 2.6. [wederpartij] betoogt verder dat bij de door haar georganiseerde themamarkt geen brandgevaar bestaat, omdat de markten in de open lucht en in een parkachtige omgeving worden georganiseerd en geen braad- en bakactiviteiten zullen plaatsvinden. 2.6.1. Dit betoog slaagt evenmin. De vergunning op grond van de Bbv en de aan de vergunning te stellen voorwaarden strekken er, gelet op artikel 12 van de Brandweerwet, onder meer toe de risico’s op brand en de kans op negatieve gevolgen van een eenmaal uitgebroken brand te voorkomen en te beperken. Dat er geen brandgevaar zou bestaan, zoals [wederpartij] betoogt, is niet zonder meer aannemelijk, nog daargelaten dat dit niet zou betekenen dat een vergunning op grond van de Bbv voor de door haar georganiseerde themamarkt, gelet op de belangen met het oog waarop deze vergunning wordt verleend, niet is vereist. 2.7. [wederpartij] voert aan dat zij in de periode van 1998 tot en met 2006 voor het organiseren van de themamarkten geen vergunning op grond van de Bbv hoefde aan te vragen. 2.7.1. Aan de enkele omstandigheid dat in de periode van 1998 tot en met 2006 de themamarkten zijn georganiseerd zonder de daartoe benodigde vergunning op grond van de Bbv, kan [wederpartij] niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de themamarkten in 2007 zonder de daartoe benodigde vergunning op grond van de Bbv mochten worden georganiseerd. 2.8. Het betoog van [wederpartij] dat gemeenten met een vergelijkbare verordening concluderen dat een markt niet wordt aangemerkt als inrichting in de zin van artikel 1 van de Bbv en in die gemeenten geen vergunning op grond van de Bbv is vereist, kan niet leiden tot het beoogde doel. Nog afgezien van de juistheid van deze niet-onderbouwde stelling van [wederpartij], slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat het andere gemeenten betreft. 2.9. Voor zover het bezwaar van [wederpartij] is gericht tegen de geheven brandweerrechten, gaat de Afdeling er onder verwijzing naar haar uitspraak van 11 februari 2009 in zaak nr. 200806464/1, van uit dat het college het bezwaarschrift doorleidt naar de ter zake bevoegde heffingsambtenaar. 2.10. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 23 oktober 2007 van het college is ongegrond. 2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2008 in zaak nr. 07/8546; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Neuwahl Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009 280-581.