
Jurisprudentie
BI1834
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803557/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803557/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) - voor zover hier van belang - de aanvraag van [appellante] tot subsidieverlening voor twee ongebruikte vrachtwagens die beschikken over een Euro 5 dieselmotor van het merk DAF, type FAR XF105 met de kentekens [A] en [B], afgewezen.
Uitspraak
200803557/1/M1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) - voor zover hier van belang - de aanvraag van [appellante] tot subsidieverlening voor twee ongebruikte vrachtwagens die beschikken over een Euro 5 dieselmotor van het merk DAF, type FAR XF105 met de kentekens [A] en [B], afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2008 heeft de minister het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Weda en mr. H. Vissinga, beiden werkzaam bij SenterNovem, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor (hierna: de Subsidieregeling) kan, voor zover hier van belang, subsidie worden verstrekt aan de eerste kentekenhouder van een ongebruikte vrachtauto die beschikt over een Euro 5 dieselmotor.
Ingevolge artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen drie maanden na de afgifte van het definitieve kentekenbewijs aan de eerste kentekenhouder, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel gaat de aanvraag vergezeld van een afschrift van:
a. een document waaruit blijkt op welke datum de investeringsverplichting voor het voertuig is aangegaan;
b. de aankoopfactuur van het voertuig;
c. het definitieve kentekenbewijs van het voertuig waarvoor subsidie wordt gevraagd.
2.2. De minister heeft de aanvraag tot subsidievaststelling overeenkomstig artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling afgewezen omdat de aanvraag voor de vrachtwagens met Euro 5 dieselmotor van het merk DAF, type FAR XF105 met de kentekens [A] en [B], niet binnen drie maanden na afgifte van de definitieve kentekenbewijzen is ingediend. Volgens de minister kan in de door [appellante] genoemde omstandigheden geen aanleiding worden gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.3. [appellante] stelt met een beroep op de toelichting van de Subsidieregeling dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie, die rechtvaardigt dat, naast de vrachtwagen met kenteken [C], waarvoor wel tijdig een aanvraag tot subsidievaststelling is gedaan, ook voor de vrachtwagens met de kentekens [A] en [B] subsidie wordt verstrekt. Zo is de reden van de te late indiening van de aanvraag voor deze vrachtwagens buiten haar schuld gelegen.
[appellante] voert hiertoe aan dat er vertraging in de werkzaamheden is opgetreden bij de ombouwbedrijven, de chassisbouwer en het bedrijf dat de koelunits voor de vrachtwagens moest leveren. Daarna is het indienen van de aanvraag door ziekte met twee weken vertraagd.
[appellante] betoogt verder dat de investeringsverplichtingen voor de drie vrachtwagens vrijwel gelijktijdig zijn aangegaan, zodat moet worden aangenomen dat deze aankoop is gestimuleerd door de Subsidieregeling. Nu hiermee is voldaan aan het doel van de Subsidieregeling, is het volgens [appellante] in dit geval niet juist de termijn van drie maanden na de afgifte van het definitieve kentekenbewijs voor het indienen van de aanvraag strikt te hanteren.
2.4. Uit de stukken blijkt dat met betrekking tot de vrachtwagens met de kentekens [A] en [B] de datum van afgifte van het definitieve kentekenbewijs 1 augustus 2007 respectievelijk 22 augustus 2007 is. De aanvraag tot subsidievaststelling is op 7 december 2007 ingekomen bij SenterNovem. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling.
Het was aan [appellante] de aanvragen met betrekking tot de vrachtwagens met de kentekens [A] en [B] tijdig in te dienen. De omstandigheid dat er vertraging in de werkzaamheden is opgetreden bij de ombouwbedrijven, de chassisbouwer en het bedrijf dat de koelunits moest leveren, zoals door [appellante] ter verklaring van de termijnoverschrijding is betoogd, doet daaraan niet af. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat van de zijde van [appellante] tijdens de hoorzitting is verklaard dat bedoelde werkzaamheden twee tot drie weken in beslag hebben genomen en dat, zoals door de minister in het verweerschrift onweersproken is gesteld, door [appellante] telefonisch is verklaard dat de vrachtwagen met het kenteken [A] op 27 augustus 2007 op de weg is gekomen/in gebruik is genomen en dat de vrachtwagen met het kenteken [B] op 10 september 2007 op de weg is gekomen/in gebruik is genomen. Er bestaat geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Dit betekent dat [appellante] hierna voor beide vrachtwagens nog ruim twee maanden de tijd had om de aanvraag tot subsidievaststelling binnen de vereiste termijn in te dienen. [appellante] heeft geen verklaring gegeven waarom zij vervolgens tot december 2007 heeft gewacht met het indienen van de aanvraag.
Onder deze omstandigheden heeft de minister in hetgeen ter verschoning van de termijnoverschrijding is aangevoerd terecht geen aanleiding gezien artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling niet onverkort aan [appellante] tegen te werpen. Het betoog van [appellante] dat aannemelijk is dat de aankoop van de vrachtwagens door de Subsidieregeling is gestimuleerd maakt dit niet anders.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
159-209.