Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1841

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806009/1/M1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 december 2007 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) aan [appellante] subsidie verleend voor het project NATHPRO op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie.


Uitspraak

200806009/1/M1. Datum uitspraak: 22 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], waarvan de maten zijn [maat A], wonend te [woonplaats], en [maat B], wonend te [woonplaats], en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 december 2007 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) aan [appellante] subsidie verleend voor het project NATHPRO op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie. Bij besluit van 18 juni 2008 heeft de staatssecretaris het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2008, beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [maat A] en ing. G. de Weerd, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de staatssecretaris voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken. Op 4 februari 2004 is de Subsidieregeling milieugerichte technologie (Stcrt. 2004, 34; hierna: de Subsidieregeling) vastgesteld. Ingevolge artikel 1.1, onder f, van de Subsidieregeling wordt in deze regeling verstaan onder industrieel onderzoeksproject: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het opdoen van nieuwe kennis met als doel die kennis te gebruiken bij: 1°. het ontwikkelen van een nieuw product, apparaat, systeem of een nieuwe techniek, of 2°. het aanmerkelijk verbeteren van een bestaand product, apparaat, systeem of een bestaande techniek. Ingevolge artikel 1.1, onder h, van de Subsidieregeling wordt verstaan onder preconcurrentieel ontwikkelingsproject: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor een nieuw, gewijzigd of verbeterd product, apparaat of systeem of een nieuwe, gewijzigde of verbeterde techniek. Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen een opslag voor algemene kosten ter grootte van 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, sub 2°. Ingevolge artikel 1.3, tweede lid, van de Subsidieregeling kan de staatssecretaris, indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, sub 2°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid voor de uitvoering van het project wordt verricht, daarvoor een redelijk bedrag vaststellen, dat als projectkosten mede in aanmerking wordt genomen. Ingevolge artikel 1.4, aanhef en onder c, van de Subsidieregeling is - voor zover hier van belang - het maximumsubsidiepercentage van de subsidiabele kosten voor een industrieel onderzoeksproject tot een maximumsubsidiebedrag van € 500.000,00 60% indien: 1°. de subsidieaanvrager een kleine of middelgrote ondernemer is in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine of middelgrote ondernemingen (PbEG 1996, C213), of 2°. de subsidieaanvrager geen ondernemer is. Ingevolge artikel 1.4, aanhef en onder e, van de Subsidieregeling is - voor zover hier van belang - het maximumsubsidiepercentage van de subsidiabele kosten voor een preconcurrentieel ontwikkelingsproject tot een maximumsubsidiebedrag van € 500.000,00 35% indien: 1°. de subsidieaanvrager een kleine of middelgrote ondernemer is in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine of middelgrote ondernemingen (PbEG 1996, C 213), of 2°. de subsidieaanvrager geen ondernemer is. 2.2. Bij besluit van 21 december 2007 heeft de staatssecretaris op grond van de aanvraag van [appellante] van 31 mei 2007 subsidie op grond van de Subsidieregeling verleend van € 484.573,00. Dit bedrag is € 90.727,00 lager dan het in de aanvraag vermelde bedrag van € 575.300,00. Bij besluit van 18 juni 2008 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard en zijn beslissing van 21 december 2007 gehandhaafd. De staatssecretaris heeft fase 5 van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd aangemerkt als een preconcurrentieel ontwikkelingsproject omdat bij aanvang van deze fase één, twee of drie redelijk succesvol schijnende profielen en hun productiemethodes worden voorgelegd aan Prince Fibre Tech B.V., waarna door dit bedrijf in samenwerking met [appellante], in fase 5 productiemethodes op grotere schaal worden ontwikkeld, waarbij de nadruk van de werkzaamheden bij Prince Fibre Tech B.V. ligt. Volgens de staatssecretaris zijn de gefabriceerde producten aan te merken als prototypen. De staatssecretaris heeft op grond van artikel 1.3, tweede lid, van de Subsidieregeling het bedrag gebaseerd op de uit te voeren projectwerkzaamheden en de hoogte van in de praktijk gehanteerde en voor de opleiding en ervaring van [maat A] en [maat B] vergelijkbare uurlonen. 2.3. [appellante] betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte fase 5 van het project heeft aangemerkt als een preconcurrentieel ontwikkelingsproject in plaats van een industrieel onderzoeksproject en daarom ten onrechte is uitgegaan van een van de in artikel 1.4 van de Subsidieregeling genoemde maximumsubsidiepercentages van de subsidiabele kosten van slechts 35% in plaats van 60%. [appellante] ontkent dat er sprake is van een prototype. Doel van fase 5 is het testen van proefstukken op hun bruikbaarheid in de praktijk. Volgens [appellante] gaat het in fase 5 om het verkrijgen van een beter inzicht in de materiaaleigenschappen, zoals onder andere gebruikseigenschappen, functionaliteit, werking en bedrijfszekerheid in verband met de aan deze materialen te stellen eisen voor verschillend gebruik. Pas wanneer blijkt dat de materialen technisch haalbaar en inzetbaar blijken te zijn, zal sprake zijn van een prototype. Pas dan komt Prince Fibre Tech B.V. in beeld om na te gaan of het mogelijk is een machine te ontwikkelen die de fabricage van deze producten aan kan. Van een prototype is volgens [appellante] in fase 5 nog geen sprake omdat een prototype dient om het product te kunnen testen in de praktijk. Bij fase 5 is dan ook sprake van een industrieel onderzoeksproject. 2.4. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris, gelet op hetgeen door [appellante] in haar beroep is aangevoerd en ter zitting nader is toegelicht aan de hand van getoonde materiaalvoorbeelden, niet inzichtelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de fabricage in fase 5 van het project het materiaal moet worden aangemerkt als prototype en dat in dat verband niet van een industrieel onderzoeksproject maar van een preconcurrentieel ontwikkelingsproject moet worden gesproken. Het besluit van 18 juni 2008 is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd en derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.5. [appellante] heeft voorts betoogd dat de staatssecretaris in afwijking van het in de aanvraag vermelde uurloon van € 91,00 voor [maat A] en [maat B] op grond van artikel 1.3, tweede lid, van de Subsidieregeling is uitgegaan van een uurloon van [maat A] en [maat B] van € 63,13, respectievelijk € 62,81 zonder dat deze uurtarieven zijn onderbouwd met een berekeningswijze of met een specificatie van de kosten die mogen worden toegepast. [appellante] wijst erop dat haar wijze van berekening van haar loonkostenspecificatie door de staatssecretaris reeds sinds 1996 is geaccepteerd bij al haar projecten. Zij begrijpt niet waarom zij niet langer mag uitgaan van een al jaren lang door de staatssecretaris goedgekeurde wijze van berekenen van haar uurtarieven. 2.5.1. Dit betoog slaagt. Hoewel de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat artikel 1.3, tweede lid, van de Subsidieregeling niet de mogelijkheid biedt om een vaste toeslag op de arbeidskosten, zoals bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling, in aanmerking te nemen nu [maat A] en [maat B] zelfstandige ondernemers zijn, laat dit onverlet dat de staatssecretaris de uurtarieven van [maat A] en [maat B] heeft bepaald op basis van gegevens van Intermediair.nl echter zonder deze te motiveren met een berekeningswijze. Evenmin wordt inzicht gegeven in het verschil in uurtarief voor [maat A] en [maat B], terwijl de subsidieaanvraag uitging van hetzelfde uurtarief voor beiden. Nu de staatssecretaris voorts heeft nagelaten zijn standpunt te motiveren dat de door hem gehanteerde berekening van de voor subsidie in aanmerking komende arbeidskosten bij eerdere projecten niet op de juiste wijze is uitgevoerd en dat de loonkostenspecificaties als gevolg daarvan bij eerdere aanvragen ten onrechte zijn geaccepteerd, is ook dit onderdeel van het besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 18 juni 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 juni 2008, kenmerk JZ/SMT_M&T/080163/BNE; III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009 159-209.