Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1842

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809196/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij koninklijk besluit van 10 november 2008, nr. 08.003234, heeft de Kroon, op voordracht van de minister van Financiën, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de ministers en de staatssecretaris), de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Amstelveen, Asten, Goes, Graafstroom, Naarden, Pijnacker-Nootdorp, Texel en Veere en de dagelijks besturen van de openbare lichamen Samenwerking Belastingen en Waardebepaling (SaBeWa) en Drechtsteden (hierna: de bestuursorganen) van 4 november 2008 tot het voeren van een rechtsgeding namens de provincie onderscheidenlijk de gemeenten onderscheidenlijk de openbare lichamen tegen Landsbanki Islands hf. (hierna: Landsbanki) met als oogmerk het behalen van een titel teneinde de gelden waarop in Noorwegen conservatoir beslag is gelegd te kunnen executeren en/of andere ter voorbereiding op executie gerichte handelingen te verrichten, vernietigd wegens strijd met het algemeen belang.


Uitspraak

200809196/1. Datum uitspraak: 22 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de provincie Noord-Holland, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Amstelveen, Asten, Goes, Graafstroom, Naarden, Pijnacker-Nootdorp, Texel en Veere, de gemeenten Alphen aan den Rijn, Amstelveen, Asten, Goes, Graafstroom, Naarden, Pijnacker-Nootdorp, Texel en Veere, de dagelijks besturen van de openbare lichamen Samenwerking Belastingen en Waardebepaling (SaBeWa) en Drechtsteden en de openbare lichamen Samenwerking Belastingen en Waardebepaling (SaBeWa) en Drechtsteden, appellanten, en de Kroon, op voordracht van de minister van Financiën, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerster. 1. Procesverloop Bij koninklijk besluit van 10 november 2008, nr. 08.003234, heeft de Kroon, op voordracht van de minister van Financiën, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de ministers en de staatssecretaris), de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Amstelveen, Asten, Goes, Graafstroom, Naarden, Pijnacker-Nootdorp, Texel en Veere en de dagelijks besturen van de openbare lichamen Samenwerking Belastingen en Waardebepaling (SaBeWa) en Drechtsteden (hierna: de bestuursorganen) van 4 november 2008 tot het voeren van een rechtsgeding namens de provincie onderscheidenlijk de gemeenten onderscheidenlijk de openbare lichamen tegen Landsbanki Islands hf. (hierna: Landsbanki) met als oogmerk het behalen van een titel teneinde de gelden waarop in Noorwegen conservatoir beslag is gelegd te kunnen executeren en/of andere ter voorbereiding op executie gerichte handelingen te verrichten, vernietigd wegens strijd met het algemeen belang. Tegen dit besluit hebben de bestuurorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2008, beroep ingesteld. De Kroon heeft een verweerschrift ingediend. De bestuurorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de Kroon toegezonden. Op verzoek van de Afdeling heeft de Kroon bij brief van 24 februari 2009 een op 11 oktober 2008 tussen de Nederlandse regering, de IJslandse regering en het bestuur van het IJslandse depositogarantiefonds gesloten Memorandum of Understanding (hierna: MoU) overgelegd en daarbij medegedeeld dat alleen de Afdeling daarvan kennis zal mogen nemen. Een enkelvoudige kamer van de Afdeling heeft de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De Afdeling heeft de bestuurorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren bij brief van 25 februari 2009 gevraagd of zij toestemming verlenen om mede op grondslag van het MoU uitspraak te doen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2009, waar de bestuurorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, mr. W.D. de Boer en mr. J.C. van Oosten, allen advocaat te Amsterdam, en de Kroon, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen. Ter zitting hebben de bestuurorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren voormelde toestemming verleend. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan vernietiging van besluiten van provincie- en gemeentebesturen alleen geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingevolge artikel 134, derde lid, kan vernietiging van besluiten van besturen van openbare lichamen alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingevolge artikel 10:33 van de Algemene wet bestuursrecht is afdeling 10.2.2 van die wet, inzake vernietiging, van toepassing indien een bestuursorgaan bevoegd is buiten administratief beroep een besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen. Ingevolge artikel 10:34 kan de vernietigingsbevoegdheid slechts worden verleend bij de wet. Ingevolge artikel 10:35 kan vernietiging alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingevolge artikel 261 van de Provinciewet kan een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het provinciebestuur bij koninklijk besluit worden vernietigd. Ingevolge artikel 268 van de Gemeentewet kan een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het gemeentebestuur bij koninklijk besluit worden vernietigd. Ingevolge artikel 33 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn ten aanzien van de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam of die van het gemeenschappelijk orgaan van overeenkomstige toepassing de regels, in de ruimste zin, welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop. Dit geldt niet voor zover daarvan bij of krachtens deze wet is afgeweken. 2.2. De rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren hebben deposito's bij de IJslandse bank Landsbanki voor een totaalbedrag van ongeveer 145 miljoen euro. Omdat Landsbanki in financiële problemen was komen te verkeren, hebben de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren, teneinde hun vorderingen op Landsbanki te kunnen verhalen, conservatoir beslag gelegd op (mogelijke) tegoeden van Landsbanki in, onder andere, Noorwegen. Bij besluiten van 4 november 2008 (hierna: de procesbesluiten) hebben de bestuursorganen besloten tot het voeren van een incasso-kort geding namens de rechtspersonen waartoe zij behoren ter verkrijging van een executoriale titel teneinde de gelegde beslagen te kunnen uitwinnen. 2.3. In het bestreden besluit heeft de Kroon overwogen dat de Nederlandse regering op 11 oktober 2008 een MoU met, voor zover hier van belang, de IJslandse regering heeft gesloten ertoe strekkende dat IJsland een lening aangaat teneinde het IJslandse depositogarantiestelsel in werking te kunnen stellen opdat alle Nederlandse spaarders bij Landsbanki, daaronder begrepen de andere overheden, in aanmerking komen voor een uitkering ingevolge dat stelsel. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren de besprekingen over de nadere uitwerking van de in het MoU neergelegde uitgangspunten met bewindspersonen van IJsland nog gaande. De ministers en de staatssecretaris, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, wensten daarbij overeenkomstig het MoU tot een optimale oplossing te komen waarin het beginsel van paritas creditorum (gelijkheid van schuldeisers) leidend zou moeten zijn. De poging van medeoverheden om via een eigen, zelfstandige procedure gelden van Landsbanki terug te krijgen, vormde volgens de Kroon een rechtstreekse inbreuk op het, voor een belangrijk deel vertrouwelijke, diplomatieke overleg met de IJslandse overheid, en bovendien op het beginsel van gelijkheid van schuldeisers. De totstandkoming van een nadere overeenkomst zou door deze handelwijze onmogelijk worden gemaakt dan wel ernstig worden verstoord. Indien geen nadere overeenkomst tot stand zou komen, zou geen definitieve regeling van deze kwestie met de IJslandse overheid kunnen worden getroffen, waardoor alle spaarders, waaronder naast de medeoverheden ongeveer 470 particuliere spaarders die zijn gedupeerd voor een bedrag van meer dan € 100.000,-, zouden worden geschaad. De Kroon acht de procesbesluiten in strijd met het algemeen belang en de ministers en de staatssecretaris hebben dat op 31 oktober 2008 in een overleg met een vertegenwoordiging van de bestuursorganen aan hen te kennen gegeven. Nadat de bestuursorganen de procesbesluiten hadden genomen, hebben de ministers en de staatssecretaris voormeld standpunt nogmaals aan de bestuursorganen kenbaar gemaakt in een overleg op 5 november 2008. Toen bleek dat zij de procesbesluiten handhaafden, heeft de Kroon het bestreden besluit genomen. 2.4. De Afdeling gaat uit van de volgende feiten. IJsland maakt deel uit van de Europese Economische Ruimte. Overeenkomstig de geldende regelgeving van de Europese Unie is het IJslandse depositogarantiestelsel van toepassing op de activiteiten van Landsbanki in Nederland. Onder het IJslandse depositogarantiestelsel wordt per rekeninghouder een bedrag van € 20.887,- gegarandeerd. Landsbanki is bij IJslandse wet van 6 oktober 2008 genationaliseerd. Op 7 oktober 2008 is door de Lidstaten van de Europese Unie afgesproken het garantiebedrag in de nationale depositogarantiestelsels te verhogen. De Nederlandse overheid heeft het garantiebedrag van het Nederlandse depositogarantiestelsel opgetrokken naar € 100.000,-. Mede-overheden en grote ondernemingen vallen niet onder het Nederlandse depositogarantiestelsel. Omdat de uitkeringen uit hoofde van het Nederlandse depositogarantiestelsel ten laste van andere banken of de algemene middelen zouden komen, zijn stappen gezet om zeker te stellen dat de IJslandse autoriteiten hun verplichtingen uit hoofde van het IJslandse depositogarantiestelsel zouden nakomen, waarmee een bedrag van circa 1,3 miljard euro was gemoeid. Overleg heeft geleid tot het MoU, dat op 11 oktober 2008 is ondertekend. Afgesproken is dat de tekst niet openbaar zou worden gemaakt. In het MoU is onder andere neergelegd dat de Staat der Nederlanden aan het IJslandse garantiefonds een lening zou verstrekken teneinde de uitbetaling uit dat fonds te verzekeren. Er zou verder worden onderhandeld over nadere uitwerking van de in het MoU neergelegde afspraken. Tot op heden is geen nadere overeenkomst dan wel definitieve regeling tot stand gekomen. 2.5. De bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren betogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8, tweede lid, van het Europees Handvest inzake lokale autonomie (hierna: het Europees Handvest), met de Provinciewet en de Gemeentewet en met de Wet financiering decentrale overheden. 2.5.1. Ingevolge artikel 2 van de Goedkeuringswet Europees Handvest inzake lokale autonomie acht het Koninkrijk zich niet gebonden aan artikel 8, tweede lid, van het Europees Handvest. Reeds daarom faalt het op die bepaling gebaseerde betoog. Het bestreden besluit strekt niet tot het uitoefenen van toezicht op het financiële handelen van de betrokken decentrale overheden. Reeds daarom is dat besluit niet in strijd met de Provinciewet, de Gemeentewet en de Wet financiering decentrale overheden in zoverre die voorzien in toezichtbevoegdheden inzake het financiële handelen van decentrale overheden. Nu de wetgever de algemene opdracht tot het bevorderen van decentralisatie, neergelegd in artikel 115 van de Provinciewet en artikel 117 van de Gemeentewet, verenigbaar heeft geacht met de eveneens in die wetten gegeven bevoegdheid tot vernietiging, is de aanwending van die laatste bevoegdheid op zichzelf niet in strijd met voornoemde bepalingen. Ook in zoverre faalt het betoog. 2.6. De bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren betogen verder dat het bestreden besluit hen de toegang tot de rechter belemmert. Voorts betogen zij dat het bestreden besluit in strijd is met het Beleidskader spontane vernietiging (Kamerstukken II 2005-2006, 30300 VII, nr. 75; hierna: het Beleidskader), aangezien vernietiging geen ultimum remedium was en de procesbesluiten niet in strijd met het algemeen belang waren. Ook is het bestreden besluit volgens hen gebrekkig gemotiveerd en blijkt daaruit niet van een belangenafweging. 2.6.1. De bevoegdheid tot spontane vernietiging in artikel 132, vierde lid, van de Grondwet is een bestuurlijk instrument dat de centrale overheid ter beschikking staat om de staatsrechtelijke taakverdeling tussen de verschillende bestuurslagen, gegeven de grondwettelijke verhoudingen binnen de gedecentraliseerde eenheidsstaat, te bewaken. In het Beleidskader is vermeld dat deze discretionaire bevoegdheid het de Kroon mogelijk maakt in te grijpen, wanneer de decentrale overheden naar haar oordeel treden buiten de grenzen van hun bevoegdheidsterrein en aldus de ruimte van andere overheden doorkruisen om naar eigen inzicht binnen hun bevoegdheidsterrein besluiten te nemen en ten uitvoer te leggen. Zeker waar, zoals hier, wordt ingegrepen op de grond dat de vernietigde besluiten strijden met het algemeen belang, waarbij, zoals het is gesteld in paragraaf 5.3, onder A, van het Beleidskader, het vernietigingsbesluit niet primair is ingegeven door bewaking van de constitutionele bevoegdheidsverdeling, maar veeleer ter verzekering van de taakverdeling in politiek opzicht en dit ingrijpen onderworpen is aan parlementair toezicht, dient de rechter het daartoe strekkende besluit slechts met grote terughoudendheid te toetsen. Gegeven evenwel het beroep dat tegen een dergelijk besluit op haar is opengesteld, dient de Afdeling aan deze toetsing wel inhoud te geven. Naar evenzeer in het Beleidskader wordt onderkend, is aanwending van de bevoegdheid tot spontane vernietiging een laatste redmiddel dat als zeer ingrijpend kan worden ervaren. Daarom mag worden gevergd dat de gronden daarvoor volledig en begrijpelijk in het vernietigingsbesluit uiteen worden gezet en dat die motivering er blijk van geeft dat de relevante belangen zijn meegewogen bij het nemen van het besluit. Deze eis klemt temeer waar het gaat om de vernietiging van procesbesluiten, die immers tot gevolg heeft dat de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren door de burgerlijke rechter niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen wegens het ontbreken van de daarvoor benodigde machtigingen. Aldus is wezenlijk afbreuk gedaan aan de rechtszekerheid van de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren ten aanzien van de daadwerkelijke beschikbaarheid van een hen door de wet geboden rechtsingang, welke rechtszekerheid essentieel is in een democratische rechtsstaat en ten grondslag ligt aan de door de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren ingeroepen verdrags- en grondwetsbepalingen. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat deze consequentie in de afwegingen die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd, is betrokken. Eerst bij verweer is door de Kroon aangevoerd dat het slechts om een tijdelijke ontzegging van de toegang tot de rechter zou gaan. Nog daargelaten dat die tijdelijkheid in het bestreden besluit niet is vermeld, laat dit betoog onverlet dat de vernietiging het nadien voeren van een gerechtelijke procedure feitelijk illusoir heeft gemaakt. Het was duidelijk dat in het zicht van de deconfiture van Landsbanki de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren nog maar weinig tijd gegund zou zijn om hun financiële belangen veilig te stellen. De wel in het voorliggende vernietigingsbesluit neergelegde motivering is uiterst summier, blijkens hetgeen in rechte alsnog is aangevoerd kennelijk onvolledig en op onderdelen niet begrijpelijk of onjuist. Het in het verweerschrift vermelde gevaar voor de financiële stabiliteit en het ter zitting genoemde belang van goede internationale betrekkingen zijn in het bestreden besluit niet vermeld, waardoor niet duidelijk is of en in hoeverre deze elementen bij de besluitvorming daadwerkelijk zijn meegewogen. Het door de Kroon gestelde verband tussen het niet tot stand komen van een nadere regeling met de IJslandse regering en de financiële stabiliteit is niet duidelijk gemaakt. Het door de Kroon gestelde risico dat de IJslandse regering als gevolg van een gerechtelijke procedure tegen Landsbanki het MoU niet zou nakomen en het risico dat de goede internationale betrekkingen door die procedure schade zouden lijden zijn niet aannemelijk gemaakt. De door de Kroon in dit verband overgelegde berichten van de Nederlandse ambassade in Noorwegen dateren van na het nemen van het bestreden besluit en berusten op indirecte informatie. In het bestreden besluit is vermeld dat op 11 oktober 2008 met de IJslandse regering een MoU is overeengekomen waarbinnen het beginsel van gelijkheid van schuldeisers leidend is. Het is de Afdeling evenwel niet duidelijk waarom aan dit beginsel bij de afweging die leidde tot de vernietiging van de procesbesluiten gewicht is toegekend. De werking van dit beginsel treedt pas in na het uitspreken van een faillissement. In het zicht van een deconfiture zijn schuldeisers gerechtigd hun belangen zoveel mogelijk veilig te stellen. Het argument dat als gevolg van het voeren van een gerechtelijke procedure door de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren het beginsel van gelijkheid van schuldeisers wordt doorbroken is bovendien niet valide, reeds omdat dat beginsel door de Nederlandse Staat zelf kennelijk niet wordt gevolgd daar waar de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren alsmede grote ondernemingen van de uitkering tot € 100.000,- uit hoofde van het Nederlandse depositogarantiestelsel zijn uitgesloten. De motivering van het bestreden besluit op dit punt acht de Afdeling niet begrijpelijk. Als redengeving is verder in het bestreden besluit opgenomen dat de pogingen van de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren om via een eigen procedure gelden van Landsbanki terug te krijgen, een rechtstreekse inbreuk betekenen op het voor een belangrijk deel vertrouwelijke diplomatieke overleg met de IJslandse overheid waardoor een nadere overeenkomst dan wel een definitieve regeling niet kan worden getroffen. Daardoor worden alle spaarders, waaronder naast de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren ook de circa 470 particuliere spaarders die gedupeerd zijn voor een bedrag van meer dan € 100.000,-, geschaad, aldus dat betoog. In het verweerschrift heeft de Kroon ter verduidelijking aangevoerd dat uit signalen van de Nederlandse ambassade te Noorwegen naar voren kwam dat het risico bestond dat de IJslandse regering de in het MoU overeengekomen regeling als gevolg van het door de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren aangespannen incasso-kort geding niet zou willen uitvoeren, hetgeen betekent dat de Nederlandse staat het volledige bedrag van maximaal € 100.000,- per particuliere spaarder zou moeten vergoeden, waarmee een bedrag van circa 1,3 miljard euro is gemoeid. De stelling dat alle spaarders zouden worden gedupeerd door het uitblijven van een nadere uitwerking van het MoU dan wel het niet uitvoeren van het MoU is onjuist. De belangen van de spaarders die een bedrag van niet meer dan € 100.000,- bij Landsbanki hadden uitstaan en die een beroep konden doen op het Nederlandse depositogarantiestelsel, waren door voormelde vergoeding ook in die situaties volledig veiliggesteld. Slechts de belangen van de overige spaarders zouden worden geschaad door het niet uitvoeren van het MoU, aangezien zij dan het, in verhouding tot hun bij Landsbanki uitstaande tegoeden, relatief kleine bedrag van € 20.887,- zouden mislopen. Gelet hierop bestond voornamelijk bij de Staat een groot belang bij uitvoering van het MoU nu de niet-uitvoering daarvan de Staat een bedrag van circa 1,3 miljard euro zou kosten. Dit financiële belang van de Staat is als algemeen belang aan te merken. Door de Kroon is evenwel niet uiteengezet dat dit algemeen belang zodanig zwaar weegt dat de rechtspersonen waartoe de bestuursorganen behoren de mogelijkheid moest worden ontzegd de door hen geëntameerde gerechtelijke procedure te volgen teneinde hun - evenzeer als algemeen belang aan te merken en relatief evenzeer zwaarwegende - financieel belang te behartigen via een voor hen ingevolge de wet openstaande rechtsgang. Het ontbreken van zo een uiteenzetting klemt te meer, nu deze belangen maar zeer ten dele door de Nederlandse regering werden behartigd, namelijk slechts in zoverre haar inspanningen erop gericht waren dat het IJslandse depositogarantiestelsel een bedrag van € 20.887,- per rekeninghouder zou uitkeren. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat in de besluitvorming is meegewogen de inbreuk die is gemaakt op de rechtszekerheid van de rechtspersonen waartoe de bestuurorganen behoren wat betreft de daadwerkelijke beschikbaarheid van een hen door de wet geboden rechtsgang. De Afdeling acht dit belang zeer zwaarwegend. Ook overigens is de redengeving van het bestreden besluit summier en op onderdelen ondeugdelijk bevonden. Ook bij de geboden terughoudende toetsing komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoet aan de zware motiveringseisen die daaraan mochten worden gesteld. 2.6.2. Het betoog slaagt. Het beroep is gegrond. Nu in het bestreden besluit de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen niet zijn afgewogen en dat besluit niet op een deugdelijke motivering berust, moet dit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:4, eerste lid, en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Hetgeen de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren voor het overige hebben aangevoerd, behoeft in dit licht geen bespreking. 2.7. De Kroon dient op na te melden wijze in de proceskosten van de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de Kroon, op voordracht van de minister van Financiën, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 november 2008, kenmerk nr. 08.003234; III. veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot vergoeding van bij de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden onder vermelding van het zaaknummer aan de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren te worden betaald; IV. gelast dat de Staat der Nederlanden aan de bestuursorganen en de rechtspersonen waartoe zij behoren het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Rop voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009 417.