Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1849

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807466/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juni 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) [wederpartij] de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorvoertuig te besturen.


Uitspraak

200807466/1. Datum uitspraak: 22 april 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 september 2008 in zaak nr. 08-2930 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats], en de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juni 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) [wederpartij] de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorvoertuig te besturen. Bij besluit van 11 februari 2008 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op 26 september 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 februari 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2009, waar het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het CBR betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, nu hij inmiddels op 3 mei 2008 een onderzoek naar zijn geschiktheid heeft ondergaan en op 9 juli 2008 geschikt is bevonden voor het besturen van motorvoertuigen. De rechtbank heeft volgens het CBR ten onrechte de wens van [wederpartij] om een oordeel te krijgen over de vraag of hij al dan niet terecht bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen, voldoende geacht om belang aan te nemen. 2.1.1. Het CBR heeft aan zijn besluit van 11 februari 2008 onder meer ten grondslag gelegd dat [wederpartij] bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen en overwogen dat volgens de mededeling van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland van 2 maart 2007 van het vermoeden dat [wederpartij] niet langer beschikt over de vereiste lichamelijke dan wel geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, bij de politie meer registraties bekend zijn die inhouden dat hij gebruiker is van gamma butyrolactone. De rechtbank heeft belang bij de beoordeling van het beroep aanwezig geacht voor het antwoord op de vraag, of deze registraties terecht zijn. Vernietiging van het bij de rechtbank bestreden besluit heeft echter niet tot gevolg dat de registraties bij de politie van [wederpartij] als gebruiker van drogerende middelen vervallen. In beroep stond uitsluitend het besluit van het CBR tot oplegging van de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid om een motorvoertuig te besturen, ter beoordeling. Weliswaar was dit besluit onder meer gebaseerd op bedoelde registraties, maar dat betekent niet dat een vernietiging van dat besluit gevolgen heeft voor die registraties. Vernietiging betekent niet meer dan dat het CBR zijn besluit niet mede op die registraties had mogen baseren. Nu de oplegging van de verplichting als zodanig niet werd bestreden, had [wederpartij] bij beoordeling van het besluit geen belang. De rechtbank heeft ten onrechte wegens de wens van [wederpartij] om beoordeeld te zien, of hij terecht bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen, aangenomen dat [wederpartij] belang had bij beoordeling van zijn beroep. Aangezien ook overigens van een belang hierbij niet is gebleken, had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren. 2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het CBR van 11 februari 2008 alsnog niet-ontvankelijk verklaren. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 september 2008 in zaak nr. 08-2930; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Bijloos w.g. Klein lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009. 176-591.