
Jurisprudentie
BI1860
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806122/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806122/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: het college) aan [appellant A] een vrijstelling verleend voor het gebruik van een loods gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de loods) als ruimte ten behoeve van de stalling en opslag van materiaal en materieel (hierna: landbouwmachines) door een grondwerkbedrijf.
Uitspraak
200806122/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2008 in zaken nrs. 06/1781 en 06/1790 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eemnes.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: het college) aan [appellant A] een vrijstelling verleend voor het gebruik van een loods gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de loods) als ruimte ten behoeve van de stalling en opslag van materiaal en materieel (hierna: landbouwmachines) door een grondwerkbedrijf.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en de aan [appellant A] verleende vrijstelling ingetrokken.
Bij uitspraak van 27 juni 2008, verzonden op 30 juni 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2009, waar [appellant A] en [appellant B], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wakkerendijk/Meentweg, eerste herziening" rust op het perceel [locatie] de bestemming "Agrarische doeleinden".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor: grondgebonden agrarische bedrijven met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, alsmede voor erfbeplantingen.
Ingevolge artikel 17, vierde lid, is het, onverminderd het bepaalde in artikel 22, tweede lid, verboden de gebouwen die worden of reeds zijn gebouwd op plaatsen waar dit krachtens het bestemmingsplan is toegestaan, te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangegeven bestemmingen en de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 17, achtste lid, onderdeel b, voor zover hier van belang, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het vierde lid, met dien verstande dat agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt mogen worden voor opslag en bewaring van goederen die verband houden met activiteiten van bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: SvB), alsmede van bedrijven welke naar de aard gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, mag het ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestaande gebruik van gronden en gebouwen, dat plaatsvindt in strijd met de bestemmingen van het bestemmingsplan en de planvoorschriften worden voortgezet. Een wijziging van dit bestaande gebruik is uitsluitend toegestaan indien dit gebruik daardoor meer in overeenstemming komt met de desbetreffende bestemming of desbetreffende voorschriften. Het is verboden dit bestaande gebruik zodanig te wijzigen dat in meerdere mate strijdigheid met het bestemmingsplan ontstaat.
2.2. [appellant A] verhuurt drie vakken van de loods aan [appellant B] ten behoeve van het stallen van landbouwmachines voor diens grondwerkbedrijf. Niet in geschil is dat dit gebruik van de loods in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor het gebruik van de loods een vrijstelling als bedoeld in artikel 17, achtste lid, onderdeel b, van de planvoorschriften niet noodzakelijk is. Hiertoe voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij een geslaagd beroep doen op het gebruiksovergangsrecht, neergelegd in artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften.
2.3.1. Zoals ter zitting is vastgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat het bestemmingsplan met ingang van 18 april 2000 (hierna: de peildatum) in werking is getreden.
2.3.2. [appellant A] heeft met zijn aanvraag van 23 januari 2005 beoogd vrijstelling te verkrijgen voor het gebruik, zoals dat thans door [appellant B] van de loods wordt gemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [appellant B] twee van de drie vakken van de loods eerst na de peildatum is gaan huren. Daargelaten of in ieder geval één vak van de loods op de peildatum door [appellant B] werd gebruikt ten behoeve van het stallen van landbouwmachines voor diens grondwerkbedrijf, wordt het meeromvattende gebruik van de loods waarop bedoelde aanvraag betrekking heeft hoe dan ook niet beschermd door het in artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksovergangsrecht. Voor het gebruik, zoals neergelegd in de aanvraag van 23 januari 2005, is derhalve een vrijstelling als bedoeld in artikel 17, achtste lid, onderdeel b, van de planvoorschriften noodzakelijk. De rechtbank is, zij het deels op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor het gebruik van de loods voor het stallen van landbouwmachines geen vrijstelling als bedoeld in artikel 17, achtste lid, onderdeel b, van de planvoorschriften kan worden verleend, omdat geen sprake is van opslag en bewaring van goederen als bedoeld in dit artikel. Hiertoe voeren zij aan dat het stallen van landbouwmachines wel als zodanig kan worden aangemerkt. Voorts voeren zij aan dat het bedrijf van [appellant B] naar de aard gelijk te stellen is met bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de SvB.
2.4.1. Onder opslaan en bewaren wordt in Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal verstaan: "onderbrengen om te bewaren" respectievelijk "in een bewaarplaats zetten om het ongeschonden te houden". Deze betekenis is in overeenstemming met hetgeen onder opslag en bewaring in het algemeen spraakgebruik wordt verstaan. Omdat in het bestemmingsplan geen omschrijving van deze begrippen is gegeven sluit de Afdeling zich hierbij aan. Het dagelijks stallen van landbouwmachines die elders worden ingezet en ook aan derden worden verhuurd, kan niet als opslag en bewaring van goederen worden aangemerkt. Beide activiteiten zijn bovendien in planologisch opzicht niet op een lijn te stellen, aangezien bij de loods meerdere malen per dag verkeersbewegingen plaatsvinden, hetgeen bij opslag en bewaring niet, althans niet dagelijks, het geval is. De rechtbank heeft reeds daarom terecht overwogen dat voor het gebruik van de loods geen vrijstelling als bedoeld in artikel 17, achtste lid, onderdeel b, van de planvoorschriften kan worden verleend.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
357-593.