Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1872

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806660/1/M1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), voor zover hier van belang, op grond van de artikelen 4.4.1 tot en met 4.4.7 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant (hierna: de PMV) ingestemd met het hergebruikplan ‘Hergebruikplan voormalig stort aan de Parallelweg te Nuenen’ (hierna: het hergebruikplan) en aan het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: het SRE) ontheffing verleend van het verbod in artikel 4.4.3, eerste lid, van de PMV. Dit besluit is op 18 juli 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200806660/1/M1. Datum uitspraak: 22 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), voor zover hier van belang, op grond van de artikelen 4.4.1 tot en met 4.4.7 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant (hierna: de PMV) ingestemd met het hergebruikplan ‘Hergebruikplan voormalig stort aan de Parallelweg te Nuenen’ (hierna: het hergebruikplan) en aan het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: het SRE) ontheffing verleend van het verbod in artikel 4.4.3, eerste lid, van de PMV. Dit besluit is op 18 juli 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2009, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.P.J. van Bommel en A.J.A. Bruurs, beiden werkzaam bij de provincie, en mr. L.C.A. Nuyt, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het SRE heeft verzocht om instemming met het hergebruikplan en ontheffing om een deel van de voormalige stortplaats aan de Parallelweg te Nuenen her in te richten als tuincentrum. Het hergebruikplan ziet op de milieueffecten, veroorzaakt door de stortplaats, als gevolg van de nieuwe gewenste inrichting van deze locatie. Het hergebruikplan beschrijft deze milieueffecten met bijbehorende risico’s en geeft aan welke maatregelen zullen worden getroffen en hoe deze maatregelen zullen worden gewaarborgd. 2.2. Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer stellen provinciale staten ter bescherming van het milieu een verordening vast. Ingevolge artikel 4.4.3, eerste lid, van de PMV is het verboden in, op, onder of over een voormalige stortplaats: a. werken te maken of te behouden; b. stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen; c. andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten of handelingen na te laten indien ten gevolge daarvan de aanleg van nazorgvoorzieningen verhinderd kan worden, dan wel de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden. Ingevolge artikel 4.4.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PMV is het eerste lid niet van toepassing op handelingen waarvoor het in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde verbod geldt. Ingevolge artikel 4.4.4, eerste lid, van de PMV, voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het in artikel 4.4.3, eerste lid, gestelde verbod indien het belang dat de voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet. 2.3. [appellanten] betogen dat het college heeft miskend dat het bestreden besluit dusdanige humane, ecologische en verspreidingsrisico’s met zich brengt dat van instemming met het hergebruikplan en verlening van de ontheffing had moeten worden afgezien. Zij betogen dat onder meer bij het graven van proefsleuven is gebleken dat de stortplaats ernstige verontreinigingen bevat. Het college heeft volgens hen ten onrechte gebruik gemaakt van onbetrouwbare informatie van de heer Groenen en ten onrechte gesteld dat de historie van het perceel niet relevant is. Verder betogen zij dat in het besluit ten onrechte niets is gezegd over de risico’s die optreden bij het doorsteken van de deklaag tijdens de egalisatie van het terrein en bij het aanbrengen van de fundering van de op te richten bouwwerken. Hiermee miskent het college zijn eigen verantwoordelijkheid voor het nemen van veiligheidsmaatregelen, aldus [appellanten]. Daarbij heeft het college volgens hen het afvoeren van stortmateriaal van de voormalige stortplaats ten onrechte niet uitgesloten. [appellanten] achten het onbegrijpelijk dat het college stelt dat er slechts een dusdanig lichte overschrijding van de streefwaarden is, dat er geen sprake is van risico’s voor de mens of het ecosysteem. Hierbij wijzen [appellanten] op maatregelen die moesten worden getroffen bij de aanleg van een rotonde op een deel van de voormalige stortplaats en de bouw van een garage nabij de voormalige stortplaats. [appellanten] betogen dat het college, gelet op alle risico’s die hergebruik met zich brengt, een totale sanering van het terrein had moeten voorschrijven. 2.4. Het college betoogt dat er in de loop der jaren veelvuldig onderzoek is gedaan naar de samenstelling van het stortmateriaal op de voormalige stortplaats. Voorts is onderzoek verricht naar de mogelijke verontreinigingen op het terrein van de voormalige stortplaats, in het grondwater, in naburig oppervlaktewater en in de deklaag. De onderzoeksresultaten maken deel uit van het besluit en zijn in de gemaakte afweging betrokken. Op basis van deze onderzoeksresultaten stelt het college zich op het standpunt dat er voor de huidige situatie geen humane, ecologische of verspreidingsrisico’s aanwezig zijn, terwijl de extra risico’s die voor de nieuwe situatie kunnen ontstaan door bebouwing op de voormalige stortplaats kunnen worden weggenomen door het treffen van maatregelen. Hiertoe voorziet het hergebruikplan onder meer in egalisatie en - waar nodig - aanvulling van de deklaag. Op de deklaag wordt Geotextiel aangebracht, waarop weer een cunet wordt aangebracht voor de bestrating van het terrein, waardoor directe contactmogelijkheden met het stortmateriaal worden uitgesloten. 2.4.1. Bij de beoordeling of het belang dat de voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt zich niet verzet tegen instemming met hergebruik en verlening van een ontheffing van het verbod in artikel 4.4.3, eerste lid, van de PMV, heeft het college zijn nota "Hergebruik van stortplaatsen" van 22 juni 2008 gehanteerd. Het volledig saneren van stortplaatsen is bij dit hergebruik geen uitgangspunt. Als de actuele en toekomstige risico’s van de stortplaats voldoende worden beperkt, voldoende maatregelen worden getroffen om eventuele risico’s weg te nemen of te beperken en er voldoende nazorg ten aanzien van de maatregelen is, kan met hergebruik worden ingestemd. 2.4.2. In hetgeen [appellanten] hebben betoogd, bestaat geen aanleiding om aan de uitkomsten van de onderzoeken naar de samenstelling van het stortmateriaal of de mogelijke verontreiniging van het terrein te twijfelen. Voor zover zij zich keren tegen het gebruik van informatie van de heer Groenen, wat daarvan zij, is niet gebleken dat deze informatie in de besluitvorming van het college een betekenende rol heeft gespeeld. Voor zover [appellanten] uit de overweging in het bestreden besluit dat de historie van het perceel niet relevant is, afleiden dat geen onderzoek is gedaan naar het verleden, kan dit betoog niet leiden tot het door hen gewenste gevolg. Zoals het college onweersproken heeft gesteld, was dit een reactie op een zienswijze over de eigendomsoverdrachten in de afgelopen 40 jaar en is bij het opstellen van het hergebruikplan mede gebruik gemaakt van gegevens uit historisch onderzoek van februari 1989. De bestaande deklaag zal worden geëgaliseerd en, zo leidt de Afdeling uit het betoog van het college af, een minimale dikte houden van 0,5 meter en waar nodig worden aangevuld tot een dikte van maximaal 1,5 meter. Op deze deklaag zal Geotextiel worden aangebracht. Daarbovenop zal een afzonderlijke cunetlaag worden aangebracht. Bovendien zal een groot deel van het terrein worden verhard. Het college heeft betoogd dat voor het hergebruikplan de wijze van fundering van belang is, doch dat nog nader onderzoek wordt uitgevoerd om te bepalen welke van de in het hergebruikplan genoemde funderingwijzen het meest geschikt is. Voor zover bij het aanbrengen van de fundering in stortmateriaal wordt gegraven en dit wordt herschikt, of stortmateriaal wordt weggegraven en afgevoerd, zullen volgens het hergebruikplan de nodige veiligheidsmaatregelen worden getroffen en dient eventueel vrijkomend stortmateriaal op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden afgevoerd. Onder deze omstandigheden bestaat op grond van hetgeen [appellanten] hebben betoogd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang dat de voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt zich niet tegen instemming met hergebruik en verlening van een ontheffing verzet. Nog afgezien van het vorenstaande, miskennen [appellanten] met hun betoog dat het college een totale sanering van het terrein had moeten voorschrijven, dat het uitvoeren van een totale sanering niet is aangevraagd, zodat hiervoor geen ontheffing kon worden verleend. Deze beroepsgronden falen. 2.5. [appellanten] betogen dat de Parallelweg, de weg waaraan zij wonen, als afvoerroute van vrachtauto’s, graafmachines en andere voertuigen zal gaan dienen en daarmee mogelijk wordt vervuild met grond afkomstig van de voormalige stortplaats. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang dat de voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt in de zin van artikel 4.4.4 van de PMV en kan reeds om die reden niet slagen. Overigens heeft het college ter zitting verklaard dat het SRE in het uitvoeringsplan zal opnemen dat, voor zover afvoer van stortmateriaal buiten de inrichting noodzakelijk is, geen gebruik zal worden gemaakt van de Parallelweg, maar van de toegang bij de rotonde aan de andere zijde van het perceel. 2.6. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat op het perceel van de heer Groenen, waaronder het gedeelte dat deel uitmaakt van de voormalige stortplaats, continu voor het milieu schadelijke activiteiten worden uitgevoerd en dienaangaande door het college niet handhavend wordt opgetreden, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het bestreden besluit en om die reden niet kan slagen. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting w.g. Kuipers lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009 271-489.