
Jurisprudentie
BI1882
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/305 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/305 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering toekenning uitkering ingevolge de Wajong-uitkering omdat zij na afloop van de geldende wachttijd minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Juistheid medische en arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is gemotiveerd.
Uitspraak
07/305 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2006, 05/3242 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D.D. Pietersz, advocaat te Utrecht, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Wal.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en een vraagstelling doen uitgaan naar het Uwv. Bij brief van 1 december 2008 met bijlage is het Uwv ingegaan op die vraagstelling.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 27 september 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellante, geboren [in] 1983, een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) toe te kennen, omdat zij na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op en na 29 september 2004 minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 29 maart 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De weigering berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden in gangbare arbeid, waarvan haar voorbeelden zijn voorgehouden. Vergelijking van de verdiensten in deze functies met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv niet in verlies aan verdienvermogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. Appellante heeft in hoger beroep, evenals in bezwaar en beroep, aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. Zij meent dat zij de haar geduide functies niet voltijds kan vervullen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Evenmin als de rechtbank is de Raad op grond van de van de zijde van appellante in bezwaar en beroep naar voren gebrachte informatie tot de overtuiging kunnen komen dat appellante meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Naar aanleiding van hetgeen door appellante in hoger beroep nog naar voren is gebracht omtrent de bij haar vastgestelde glutenintolerantie heeft het Uwv verwezen naar het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 28 november 2008. Deze concludeert dat de glutenallergie, waarvan de diagnose eerst is gesteld in 2005, niet de oorzaak is van de moeheidsklachten. Het Uwv volgt deze conclusie, hetgeen de Raad gelet op de beschikbare gegevens niet onaannemelijk voorkomt. In hetgeen appellante naar voren heeft gebracht in reactie op dit commentaar heeft de Raad evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de beperkingen van appellante op de hier in geding zijnde datum, 29 september 2004.
4.2. Ten aanzien van de door appellante geclaimde urenbeperking merkt de Raad onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 juni 2007 (LJN BA9147) op dat voor het aannemen van een urenbeperking eerst plaats is indien met het stellen van beperkingen niet op voldoende wijze aan de voor appellante geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. Nu uit de diverse verzekeringsgeneeskundige rapporten naar voren komt dat in termen van belastbaarheid er onvoldoende objectivering is voor de door appellante gestelde arbeidsbeperkingen en dat in de beoordeling van passend werk in voldoende mate rekening is gehouden met overmatige stressbelasting en er onvoldoende aanwijzing is voor een geobjectiveerde afgenomen concentratie, is de Raad van oordeel dat het Uwv gelet op de in de FML opgenomen beperkingen in voldoende mate aan de voor appellante geldende mogelijkheden tegemoet is gekomen.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is gemotiveerd. Daarvoor verwijst de Raad naar de zich onder de gedingstukken bevindende rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CVG