Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1884

Datum uitspraak2009-04-21
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 09/472 en SBR 09/934
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft een exploitatievergunning aangevraagd voor een horeca-inrichting (theehuis) aan de Croeselaan. Verweerder heeft geweigerd deze vergunning af te geven omdat sprake is van strijd met het stadsvernieuwingsplan “Dichterswijk-Croeselaan”. In het stadsvernieuwingsplan is bepaald dat slechts tien horecabedrijven zijn toegestaan binnen het plangebied. Door de intrekking van de voorheen voor het theehuis verleende exploitatievergunning was het aantal horecavestigingen in het plangebied op negen gekomen. Op 1 juli 2008 is een aanvraag ingediend voor een tiende horecabedrijf in het gebied. De aanvraag van eiser van half november 2008 betreft een elfde aanvraag om een exploitatievergunning. Een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel kunnen eiser niet baten. De voorzieningenrechter verklaart het beroep, na toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 09/472 en SBR 09/934 uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2009 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 23 maart 2009, waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 23 december 2008 ongegrond is verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd een exploitatievergunning te verlenen voor de inrichting aan de [adres] te [woonplaats]. 1.2 Het verzoek is op 7 april 2009 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Franken, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Roijakkers, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Ten aanzien van het beroep (SBR 09/934): 2.3 Bij besluit van 14 april 2008 heeft verweerder de exploitatievergunning van de inrichting aan de [adres], theehuis [bedrijf 1] genaamd, ingetrokken. Daarbij is bepaald dat gedurende zes maanden een nieuwe vergunningaanvraag geweigerd zal worden. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Op 10 november 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor de horeca-inrichting aan de [adres]. 2.4 Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Horecaverordening 2004 weigert de burgemeester de exploitatievergunning indien de exploitatie of de vestiging van een horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of een leefmilieuverordening. Ingevolge het ter plaatse geldende stadsvernieuwingsplan “Dichterswijk-Croeselaan” heeft het perceel de bestemming “woondoeleinden a (Wa)”. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de gronden die op de plankaart bestemd zijn voor “woondoeleinden a (Wa)” uitsluitend worden gebruikt voor het oprichten en hebben van bouwwerken ten behoeve van woondoeleinden, waaronder zowel gestapelde als niet-gestapelde woningen alsmede detailhandelsbedrijven, dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven, bedrijfsdoeleinden en maatschappelijke doeleinden, met de daarbij behorende tuinen of erven, één en ander met inachtneming van het renvooi en de volgende bepalingen. In het tweede lid is bepaald dat de begane grond, souterrains en kelderlagen uitsluitend mogen worden gebruikt voor detailhandelsbedrijven, dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven, bedrijfsdoeleinden en maatschappelijke doeleinden, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de in lid 4 genoemde gebruiksmatrix en in ieder geval voor woondoeleinden. In het vierde lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat de in het tweede lid genoemde gebruiksmatrix als volgt luidt: het maximum aantal vestigingen voor het totaal van de gronden met de bestemming “Wa” voor horecabedrijven bedraagt 10. 2.5 Door de intrekking van de voorheen voor het theehuis verleende exploitatievergunning was het aantal horecavestigingen in het plangebied op negen gekomen. Op 1 juli 2008 is een aanvraag ingediend voor een tiende horecabedrijf, gelegen op de hoek Molenbeekstraat/Heycopstraat. De aanvraag van eiser van half november 2008 betreft een elfde aanvraag om een exploitatievergunning. Aangezien slechts tien horecabedrijven zijn toegestaan binnen de bestemming “Wa”, heeft verweerder onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 14, vierde lid, van het Stadsvernieuwingsplan “Dichterswijk-Croeselaan” geweigerd voor het horecabedrijf van eiser een horeca-exploitatievergunning af te geven. 2.6 Eiser heeft aangevoerd dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat de exploitatievergunning zou worden verleend. Hij heeft zich gemeld bij de balie van de Dienst Stadsontwikkeling met de vraag of hij tot aankoop van het theehuis over kon gaan en is toen niet gewezen op het door verweerder in dit verband gehanteerde toetsingskader. Doordat eiser nietsvermoedend tot de voor het theehuis benodigde koop-, leen- en huurovereenkomsten is overgegaan, dreigt hij nu in grote financiële problemen te komen. 2.7 De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Eiser heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat er namens verweerder concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. De op eiser zelf rustende informatieplicht vervalt niet door de enkele omstandigheid dat hij zich heeft gewend tot een medewerker van de Dienst Stadsontwikkeling. Ook de omstandigheid dat de rechtsvoorgangers van eiser gedurende een lange periode hebben beschikt over een exploitatievergunning, maakt niet dat eiser een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. 2.8 Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat per 1 maart 2009 in het gebied van het stadsvernieuwingsplan een horecagelegenheid is gesloten, te weten café en snackbar “[bedrijf 2]”. Eiser betoogt dat de voor deze inrichting verstrekte exploitatievergunning daarmee is komen te vervallen, om welke reden hij alsnog in aanmerking gebracht moeten worden voor een exploitatievergunning. 2.9 De voorzieningenrechter stelt voorop dat een beoordeling van de rechtmatigheid van de aan “[bedrijf 2]” verleende exploitatievergunning buiten de omvang van dit geding valt. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat “[bedrijf 2]” slechts voor een korte periode gesloten geweest. Ter zitting heeft verweerder gemeld dat bij “[bedrijf 2]” sprake is van één horecavestiging met twee exploitatievergunningen. Voor beide vergunningen is een verzoek om overname ingediend op 17 maart 2009. De vergunning voor overname van de cafetaria is op 18 maart 2009 verleend en op de aanvraag voor overname van het café wordt op korte termijn beslist. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 september 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BB2907 leidt de voorzieningenrechter uit de voorschriften uit het stadsvernieuwingsplan af dat van vestiging van een horecabedrijf geen sprake meer is indien het pand niet meer als zodanig wordt gebruikt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eerst na een zeker tijdsverloop wordt aangenomen dat een pand niet meer in gebruik is als horecabedrijf. In elk geval is daar sprake van bij een sluiting van een horecabedrijf van zes maanden. De voorzieningenrechter acht dit geen onredelijke invulling van het beleid. Gelet hierop was theehuis [bedrijf 1] bij overname door eiser als nieuwe ondernemer niet meer voor horecadoeleinden in gebruik, welke conclusie ten aanzien van “[bedrijf 2]” niet kan worden getrokken. Reeds hierom is geen sprake van gelijke gevallen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen 2.10 De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser om een exploitatievergunning is strijd is met het stadsvernieuwingsplan omdat op de betreffende gronden al tien horecabedrijven zijn gevestigd en het maximum toegestane aantal horeca-inrichtingen daarmee is bereikt. Verweerder was daarom gehouden de exploitatievergunning te weigeren. Nu het hier gaat om een algemeen verbindend voorschrift met een imperatief karakter is er, anders dan eiser heeft betoogd, geen ruimte voor een belangenafweging. 2.11 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 09/472): 2.12 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing De voorzieningenrechter: Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep ongegrond. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2009. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. V.N. Sluiter mr. D.A.J. Overdijk Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.