Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1902

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5396 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de conclusies daarvan. Niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend.


Uitspraak

07/5396 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2007, 06/3274 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 22 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 1.2. Bij besluit van 28 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 september 2005 gedeeltelijk gegrond verklaard, in dier voege dat de uitkering van appellant tot 16 november 2006 wordt uitbetaald naar de klasse 80 tot 100% en met ingang van 16 november 2006 wordt herzien naar de klasse 35 tot 45%. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten en beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat zij op grond van de beschikbare medische gegevens geen aanleiding ziet de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant aangenomen beperkingen voor onjuist te houden. Voorts heeft zij geoordeeld dat van de zijde van het Uwv voldoende is toegelicht dat appellant in staat is de ten aanzien van hem geselecteerde, aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde, functies te vervullen, doch dat het Uwv eerst in beroep het bestreden besluit volledig heeft onderbouwd. 3. Appellant heeft in hoger beroep voornamelijk de in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden – met name dat zijn beperkingen vanwege psychiatrische problematiek zijn onderschat – herhaald. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies daarvan. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens, afkomstig van de huisarts en de psychiater, bieden voor die opvatting van appellant onvoldoende steun. De bevindingen van de psychiater zijn overigens door de verzekeringsartsen in hun beoordeling betrokken. Het is de Raad niet gebleken dat met die bevindingen onvoldoende rekening is gehouden. 4.2. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd, met de rechtbank, geen reden om de geschiktheid van appellant voor de werkzaamheden verbonden aan de hem geduide functies in twijfel te trekken. 5. Het in 4.1 en 4.2 overwogene betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009. (get.) T. Hoogenboom. (get.) I.R.A. van Raaij. TM